3.4.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.4.1.De rechtbank begrijpt, na toelichting van de man tijdens de mondelinge behandeling, dat de man primair verzoekt te bepalen dat de man alle verblijfsoverstijgende kosten en (een deel van) de verblijfskosten van de minderjarige bij de vrouw betaalt. De rechtbank stelt vast dat een juridische grondslag voor dit verzoek ontbreekt. De rechtbank zal het primaire verzoek van de man daarom afwijzen. De rechtbank komt dan toe aan het beoordelen van het verzoek van de vrouw en het subsidiaire verzoek van de man.
3.4.2.De vrouw stelt primair dat de destijds overeengekomen kinderbijdrage niet heeft beantwoord aan de wettelijke maatstaven. Subsidiair stelt de vrouw dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die gelegen is in een inkomensstijging aan de zijde van de man.
Grove miskenning wettelijke maatstaven
3.4.3.De wet biedt op grond van artikel 1:401 lid 5 BW de mogelijkheid een overeenkomst over levensonderhoud te wijzigen als zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijk maatstaven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw haar primaire standpunt onvoldoende onderbouwd, zodat niet is gebleken dat sprake is van grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
Wijziging van omstandigheden
3.4.4.Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst over levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Niet elke wijziging van omstandigheden is voldoende voor wijziging van de onderhoudsbijdrage. Alleen die wijzigingen waardoor het aanvankelijk vastgestelde of overeengekomen bedrag niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven, zijn in dit opzicht rechtens relevant.
Volgens vaste jurisprudentie moet in geval van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden een volledige herbeoordeling plaats vinden aan de hand van alle op dat moment bestaande omstandigheden.
3.4.5.De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden omdat het inkomen van de man sinds het uiteengaan van partijen is gestegen. De rechtbank zal daarom de kinderbijdrage opnieuw berekenen. Of de wijziging van omstandigheden ook rechtens relevant is, zal hieruit blijken.
3.4.6.Tussen partijen is in geschil met ingang van welke datum de kinderbijdrage moet worden gewijzigd. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst over dit geschilpunt een beslissing nemen.
3.4.7.De vrouw stelt dat de kinderbijdrage met terugwerkende kracht moet worden gewijzigd op een datum zoals door haar verzocht. Terugwerkende kracht is volgens de vrouw redelijk omdat de man had moeten begrijpen dat de overeengekomen kinderbijdrage niet voldoende was om van rond te komen, terwijl de man een veel betere levensstandaard erop nahield. Daarnaast voert de vrouw aan dat de man ermee bekend had horen te zijn dat zijn inkomensstijging ook van invloed was op de kinderbijdrage. Tot slot stelt de vrouw dat zij belang heeft bij wijziging met terugwerkende kracht, omdat zij in de loop der jaren schulden heeft gemaakt bij de man, waar zij graag vanaf wil. De man voert gemotiveerd verweer en voert aan dat als de vrouw zich niet kon verenigen met de overeengekomen kinderbijdrage zij eerder een wijzigingsverzoek had moeten indienen.
3.4.8.De rechtbank stelt voorop dat terughoudend dient te worden omgegaan met het wijzigen van betalingsverplichtingen met terugwerkende kracht. Het verzoekschrift is op 3 juli 2024 bij de rechtbank binnengekomen, zodat de man vanaf dat moment rekening heeft kunnen houden met het wijzigen van de kinderbijdrage. De man heeft echter onbetwist gesteld dat hij alle verblijfsoverstijgende kosten van de minderjarige is blijven betalen, naast de overeengekomen kinderbijdrage. Daarom zal de rechtbank de datum van de beschikking als ingangsdatum vaststellen.
3.4.9.De man heeft tijdens de mondelinge behandeling voorgesteld de schulden van de vrouw kwijt te schelden als de vrouw akkoord zou gaan met het vaststellen van de datum van de beschikking als ingangsdatum. De vrouw heeft dit aanbod afgewezen. De rechtbank wil partijen nog wel meegeven om naar aanleiding van deze beschikking alsnog met elkaar in overleg te treden. Als de man alsnog bereid zou zijn om de schulden van de vrouw kwijt te schelden kunnen partijen – ook in het belang van de minderjarige – met een schone lei beginnen.
3.4.10.De vrouw heeft gesteld dat het eigen aandeel van partijen in de kosten van de minderjarige (hierna: de behoefte van de minderjarige) € 870,- per maand bedraagt. De man heeft hiermee ingestemd. De vrouw heeft echter gerekend op basis van de tarieven en inkomensgegevens over 2023, terwijl partijen in 2020 uit elkaar zijn gegaan, hetgeen niet in geschil is. Vaststelling van de behoefte en indexering daarvan van 2020 naar 2025 zou dan ook niet volgens de wettelijke maatstaven zijn, omdat dat tot een aanzienlijk hogere behoefte zou leiden dan partijen voor ogen hadden. De rechtbank zal daarom de behoefte van € 870,- per maand indexeren van 2023 naar 2025. De behoefte van de minderjarige wordt aldus € 984,- per maand.
3.4.11.Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarige tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht.
3.4.12.Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van partijen vastgesteld worden. Gezien de ingangsdatum van de wijziging van de bijdrage wordt gerekend met de tarieven 2025-1.
3.4.13.Tussen partijen is niet in geschil dat het huidige NBI van de man berekend moet worden aan de hand van de winst uit onderneming over het jaar 2023 van € 141.503,-. Deze winst uit onderneming komt ook overeen met het gemiddelde over de jaren 2021, 2022 en 2023. De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man vervolgens op € 7.074,- per maand.
De volgende ondernemersaftrek is in aanmerking genomen:
- zelfstandigenaftrek van € 2.470,-.
De MKB-winstvrijstelling bedraagt € 17.657,-.
3.4.14.De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 2.125,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.310)] en bedraagt € 2.549,- per maand.
3.4.15.De man stelt primair dat van de vrouw verwacht kan worden dat zij 32 uur per week werkt zodat haar een hogere verdiencapaciteit moet worden toegerekend. De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij voert aan dat zij tijdens de relatie van partijen nooit meer dan 15 tot 20 uur heeft gewerkt en dat zij al zes jaar kampt met ernstige rugklachten waardoor zij haar huidige functie maar net aan kan. De vrouw is daarnaast onder behandeling bij een psycholoog. Gelet op het voorgaande en de door de vrouw overgelegde stukken van de neuroloog en Yulius heeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat het gezien haar lichamelijke en psychische situatie op dit moment niet mogelijk is om meer uren te werken dan zij op dit moment doet.
3.4.16.Uit de door de vrouw overgelegde stukken van de neuroloog blijkt dat zij op dit moment 20 uur per week werkt. De meest recente salarisstrook van de vrouw dateert van april 2024. Volgens deze salarisstrook werkt de vrouw 15 uur per week. Voor het bepalen van het huidige NBI van de vrouw heeft de rechtbank – bij gebreke van een recente salarisstrook van de vrouw – de gegevens op de salarisstrook van april 2024 omgerekend naar een werkweek van 20 uur. De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw op € 1.779,- per maand, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de volgende gegevens (bedragen afgerond).
- bruto loon € 1.270,- ((€ 952,48x20/15)
- vakantietoeslag 8%
- pensioenpremie € 92,- (€ 69,37x20/15)
- aanvullende premie € 5,- (€ 4,09x20/15)
- netto premie (WGA/WHK) € 5,- (€ 3,74x20/15)
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting.
3.4.17.Rekening is gehouden met het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop van tezamen afgerond € 550,- per maand, waar de vrouw gelet op haar inkomen recht op heeft.
3.4.18.Partijen zijn het er over eens dat, omdat het inkomen van de vrouw op bijstandsniveau ligt, haar draagkracht vastgesteld moet worden op het minimumbedrag van € 25,- per maand.
3.4.19.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen (€ 2.549,- + € 25,- = € 2.574,-) hoger is dan de behoefte van de minderjarige (€ 984,-) moet de behoefte over partijen worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 2.549,- / € 2.574 x € 984,- = € 974,-
het deel van de vrouw bedraagt: € 25,- / € 2.574,- x € 984,- =
€ 10,- +
samen € 984,-
Van de totale behoefte van de minderjarige komt dus een gedeelte van € 974,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 10,- per maand voor rekening van de vrouw.
3.4.20.Tussen partijen is niet in geschil dat de man aanspraak kan maken op toepassing van een zorgkorting van 35%.
3.4.21.Omdat de behoefte van de minderjarige € 984,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 344,- per maand.
3.4.22.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarige, wordt de eerder berekende bijdrage van de man verminderd met de zorgkorting, zodat de man in beginsel als kinderbijdrage aan de vrouw moet betalen € 630,- per maand.
3.4.23.De vrouw voert tijdens de mondelinge behandeling, naar de rechtbank begrijpt, aan dat de door haar verzochte bijdrage is berekend voor 2023. Bij een ingangsdatum in 2024 of 2025 moet de door haar verzochte bijdrage nog verhoogd worden met de wettelijke indexering, aldus de vrouw. De man heeft daartegen geen verweer gevoerd. De door de vrouw verzochte bijdrage van € 558,- per maand bedraagt geïndexeerd naar 2025 € 631,- per maand.
3.4.24.Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 630,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
3.4.25.Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.