ECLI:NL:RBROT:2025:4045

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
C/10/693695 / HA RK 25-104
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in civiele zaak betreffende ondertoezichtstelling van minderjarige

Op 31 maart 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker in een civiele zaak. Het wrakingsverzoek werd deels niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoek te laat was ingediend met betrekking tot de mondelinge behandeling van de hoofdzaak die op 12 december 2024 had plaatsgevonden. De wrakingsgronden die verband hielden met deze behandeling werden als te laat aangevoerd beschouwd. Voor het overige werd het wrakingsverzoek afgewezen, omdat de vrees van de verzoeker voor partijdigheid van de rechters niet objectief gerechtvaardigd was. De verzoeker had de rechters gewraakt vanwege vermeende inconsistenties en schendingen van het gelijkheidsbeginsel tijdens de behandeling van zijn zaak, waarin de ondertoezichtstelling van zijn minderjarige dochter aan de orde was. De wrakingskamer oordeelde dat de aangevoerde omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzingen voor partijdigheid opleverden. De beslissing van de rechtbank om de ondertoezichtstelling te verlengen werd ook niet als blijk van vooringenomenheid gezien. De rechtbank concludeerde dat het wrakingsverzoek voor een deel niet-ontvankelijk was en voor het overige werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaak- en rekestnummer: C/10/693695 / HA RK 25-104
Beslissing van 31 maart 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[naam verzoeker],
woonplaats: [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mrs. S. Jordaan,
A.L. Pöllen
C.C. Peterse,
rechters in deze rechtbank,
hierna gezamenlijk te noemen: de meervoudige kamer.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek van verzoeker strekt tot wraking van de rechters in de civiele zaak met zaak- en rekestnummers C/10/688393 / JE RK 24-2346 (‘de hoofdzaak’), die de meervoudige kamer in behandeling heeft. De hoofdzaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige dochter van verzoeker en een aantal verzoeken van verzoeker zelf. Het dossier van de hoofdzaak is ter beschikking gesteld aan de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak van 3 februari 2025, waar verzoeker de meervoudige kamer heeft gewraakt;
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker van 3 februari 2025;
  • de e-mail van 6 februari 2025 van verzoeker, met bijlagen;
  • de e-mail van 7 februari 2025 van verzoeker;
  • de e-mail van 9 februari 2025 van verzoeker, met een bijlage;
  • de schriftelijke reactie van de meervoudige kamer van 11 februari 2025;
  • de e-mail van 18 februari 2025 van verzoeker, met een bijlage die onder meer bestaat uit een proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de op 12 december 2024 (gevoegd) behandelde zaak onder zaak- en rekestnummer C/10/673928 / FA RK 24-1239
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak van 12 december 2024 onder zaak- en rekestnummer C/10/688393 / JE RK 24-2346;
  • de e-mail van 7 maart 2025 van verzoeker, met een bijlage;
  • de e-mail van 9 maart 2025 van verzoeker, met een bijlage;
  • de e-mail van 10 maart 2025 van de meervoudige kamer, inhoudende dat de meervoudige kamer geen behoefte heeft aan het geven van een verdere inhoudelijke reactie op de nadere stukken van verzoeker;
  • de e-mails van 11 maart 2025 van verzoeker;
  • de e-mails van 14 maart 2025 van verzoeker.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen. De meervoudige kamer had voorafgaand aan de mondelinge behandeling laten weten niet te zullen verschijnen.
1.4.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft verzoeker de wrakingskamer in een e-mail gewezen op de bijlage bij zijn e-mail van 18 februari 2025, omdat verzoeker in de veronderstelling verkeerde dat de wrakingskamer niet bekend was met die e-mail. De wrakingskamer heeft verzoeker als reactie medegedeeld dat de door hem toegezonden bijlage al bij de wrakingskamer bekend was.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft in de loop van de wrakingsprocedure een grote hoeveelheid e-mails en bijlagen naar de wrakingskamer gestuurd (zie hiervoor in 1.2.). De wrakingskamer leidt daaruit af dat verzoeker – samengevat weergegeven – het volgende aan zijn verzoek ten grondslag legt.
2.1.1.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 12 december 2024 is inconsistent en niet transparant gehandeld omtrent de vraag of de hoofdzaak en de familierechtelijke zaak met zaak- en rekestnummer C/10/673928 / FA RK 24-1239 gevoegd werden behandeld. Doordat uiteindelijk pas kort voor de mondelinge behandeling duidelijk was dat de zaken gevoegd werden behandeld, is verzoeker ernstig benadeeld in zijn procespositie. Bovendien nam de meervoudige kamer tijdens de mondelinge behandeling op 12 december 2024 stukken van verzoeker niet in behandeling die op tijd waren ingediend en bij alle aanwezigen bekend waren, terwijl stukken van de gecertificeerde instelling die niet correct waren ingediend wel in behandeling werden genomen. Hiermee zijn volgens verzoeker het gelijkheidsbeginsel en het recht op een eerlijk proces geschonden. Tot slot was de parketpolitie aanwezig tijdens de mondelinge behandeling op 12 december 2024, terwijl verzoeker daar – ondanks dat hij er bezwaar tegen had – geen zienswijze over mocht indienen en de meervoudige kamer de aanwezigheid van de parketpolitie ook niet heeft uitgelegd.
2.1.2.
Verzoeker heeft ondanks herhaalde verzoeken lange tijd geen proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 12 december 2024 ontvangen, terwijl hij dat proces-verbaal nodig had voor zijn hoger beroep en deze wrakingsprocedure. In de loop van deze wrakingsprocedure heeft verzoeker via de advocaat van zijn wederpartij een proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 december 2024 ontvangen, onder zaak- en rekestnummer C/10/673928 / FA RK 24-1239 [2] . Verder heeft verzoeker in de loop van deze wrakingsprocedure van de rechtbank een proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 december 2024 ontvangen, onder zaak- en rekestnummer C/10/688393 / JE RK 24-2346. Verzoeker zet vraagtekens bij deze gang van zaken, omdat hij het eerste proces-verbaal niet rechtstreeks van de rechtbank heeft ontvangen en de processen-verbaal inhoudelijk sterk van elkaar afwijken.
2.1.3.
Verzoeker heeft ook geen tijdige reactie gekregen op zijn bezwaar tegen de aanwezigheid van de parketpolitie tijdens de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 3 februari 2025. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de hoofdzaak van 3 februari 2025 is bovendien onvolledig en bevat feitelijke onjuistheden. Verder heeft de meervoudige kamer nadat verzoeker een wrakingsverzoek had ingediend niet gezegd of in de wraking werd berust. Tot slot heeft de meervoudige kamer zelf een proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 februari 2025 opgemaakt, terwijl de meervoudige kamer na het wrakingsverzoek geen proceshandelingen meer had mogen verrichten.
2.1.4.
Mr. Jordaan heeft op 3 maart 2025 – en dus tijdens de wrakingsprocedure – als enkelvoudige kamer een beschikking gegeven, waarin de ondertoezichtstelling van de minderjarige dochter van verzoeker is verlengd tot 6 mei 2025. De ondertoezichtstelling zou oorspronkelijk aflopen op 6 maart 2025. Volgens verzoeker had mr. Jordaan deze beslissing niet als enkelvoudige kamer mogen nemen, omdat het wrakingsverzoek schorsende werking heeft (artikel 37 lid 5 Rv) en bovendien de zaak bij de meervoudige kamer in behandeling was.
2.1.5.
Alle hiervoor genoemde gronden maken volgens verzoeker dat de meervoudige kamer de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid tegenover hem heeft gewekt.
2.2.
De meervoudige kamer heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

Welke hoofdzaak is aan de orde?
3.1.
Verzoeker noemt in zijn wrakingsverzoek van 3 februari 2025 twee zaak- en rekestnummers: het zaak- en rekestnummer van de hoofdzaak en het zaak- en rekestnummer C/10/673928 / FA RK 24-1239 van een familierechtelijke zaak. De wrakingskamer heeft zichzelf de vraag gesteld of het wrakingsverzoek van verzoeker ook daadwerkelijk geacht moet worden betrekking te hebben op die beide zaken óf slechts op één van die zaken.
3.1.1.
Naar het oordeel van de wrakingskamer ziet het wrakingsverzoek van verzoeker echter enkel op de hoofdzaak (dus: de jeugdzaak), reden waarom dat ook zo in overweging 1.1. van deze beslissing is opgenomen. De wrakingskamer heeft voor dit oordeel acht geslagen op verzoekers eigen stelling in zijn e-mail van 5 februari 2025 dat het wrakingsverzoek primair betrekking heeft op de hoofdzaak. Verder geldt in de familierechtelijke zaak (en dus ook in een eventuele wrakingsprocedure die daarop betrekking heeft) voor verzoeker verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat, terwijl verzoeker er uitdrukkelijk voor heeft gekozen om zich in deze wrakingsprocedure niet te laten bijstaan door een advocaat.
3.1.2.
Feitelijk had het overigens geen verschil gemaakt als het wrakingsverzoek ook op de familierechtelijke zaak betrekking had gehad, omdat – zoals hierna blijkt – het wrakingsverzoek deels niet-ontvankelijk wordt verklaard en deels wordt afgewezen.
De ontvankelijkheid van een deel van de wrakingsgronden
3.2.
Verzoeker baseert een deel van het wrakingsverzoek op de gang van zaken en uitlatingen, gedragingen en/of beslissingen van mr. Jordaan tijdens en rondom de mondelinge behandeling in de hoofdzaak van 12 december 2024 (zie hiervoor in 2.1.1.). In zoverre is verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek. Een wrakingsverzoek moet namelijk worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend waren geworden, zoals volgt uit artikel 37 lid 1 Rv. Het wrakingsverzoek van verzoeker dateert echter van bijna twee maanden ná de mondelinge behandeling in de hoofdzaak van 12 december 2024 en daarmee zijn de wrakingsgronden die betrekking hebben op die mondelinge behandeling te laat aangevoerd. De ontijdigheid geldt ook voor zover de gronden betrekking hebben op het handelen van de andere rechters van de meervoudige kamer en leidt dus tegenover hen tot dezelfde conclusie. De wrakingskamer voegt daar wel aan toe dat haar niet gebleken is dat die andere rechters enige bemoeienis hebben gehad met de aanloop naar en de behandeling van 12 december 2024, zodat deze gronden ten opzichte van hen sowieso tot niets konden leiden.
Het uitgangspunt in wrakingszaken
3.3.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in het geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.4.
De omstandigheden die verzoeker heeft aangevoerd bieden geen aanwijzing voor het oordeel dat de leden van de meervoudige kamer door hun persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig zijn.
3.5.
Vervolgens moet worden onderzocht of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, toch een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de meervoudige kamer tegenover hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.6.
De wrakingskamer is van oordeel dat geen sprake is van zo’n zwaarwegende aanwijzing en overweegt daartoe het volgende.
De processen-verbaal van de mondelinge behandeling van de hoofdzaak van 12 december 2024
3.7.
De mondelinge behandeling van de hoofdzaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de mondelinge behandeling van de familierechtelijke zaak met zaak- en rekestnummer C/10/673928 / FA RK 24-1239. Van de mondelinge behandeling zijn uiteindelijk twee processen-verbaal opgemaakt: één onder het zaak- en rekestnummer van de hoofdzaak en één onder het zaak- en rekestnummer van de familierechtelijke zaak.
3.7.1.
De wet staat niet aan deze gang van zaken in de weg en uit de keuze van mr. Jordaan om twee afzonderlijke processen-verbaal vast te stellen kan dan ook geen vooringenomenheid of partijdigheid worden afgeleid.
3.7.2.
Aangezien verzoeker verder niet (concreet) heeft aangegeven op welke punten de processen-verbaal wezenlijk onvolledig of onjuist zouden zijn, kan de wrakingskamer dat niet vaststellen en kan ook die door verzoeker aangevoerde wrakingsgrond alleen al daarom niet tot een gegronde wraking leiden. Het verzoek van verzoeker dat de wrakingskamer de processen-verbaal gaat controleren en/of een niet bij de hoofdzaak betrokken rechter en griffier aanwijst om de processen-verbaal (opnieuw) op te laten stellen, miskent overigens de bevoegdheid en het toetsingskader van de wrakingskamer. De wrakingskamer gaat niet over de samenstelling van het procesdossier van de hoofdzaak en de inhoud van de processtukken die zich in dat dossier bevinden.
3.7.3.
Overigens merkt de wrakingskamer ter voorlichting van verzoeker nog het volgende op. Dat de behandeling van de zaak wordt geschorst (artikel 37, vijfde lid, Rv) betekent niet dat de gewraakte rechter geen proces-verbaal meer mag opmaken. Het is een rechtspraakbrede staande praktijk dat een gewraakte rechter proces-verbaal opmaakt van de mondelinge behandeling, ook al heeft reeds wraking plaatsgevonden. Dit is de bevoegdheid en de taak van die rechter. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is namelijk – ook voor de wrakingskamer – de belangrijkste kenbron voor wat er zich op die mondelinge behandeling heeft afgespeeld en daarmee van groot belang voor een goede behandeling van het wrakingsverzoek.
3.7.4.
Dat de processen-verbaal enige tijd op zich hebben laten wachten, kan tot slot ook niet tot een gegronde wraking leiden. Het opstellen van een proces-verbaal kost nu eenmaal tijd en mr. Jordaan had ook andere werkzaamheden dan enkel het opstellen van het door verzoeker gewenste proces-verbaal. Hoe dan ook valt uit het – in de ogen van verzoeker – niet op tijd verstrekken van het proces-verbaal geen (objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van mr. Jordaan af te leiden.
3.7.5.
Wat de andere gewraakte rechters betreft: gesteld noch gebleken is dat zij enige bemoeienis hebben gehad met het opstellen van de processen-verbaal van de zitting van 12 december 2024, zodat de gang van zaken ten opzichte van hen niet kan leiden tot een gegronde wraking.
De gang van zaken rondom de mondelinge behandeling van de hoofdzaak van 3 februari 2025
3.8.
De beslissing van (de voorzitter van) de meervoudige kamer om parketpolitie aanwezig te laten zijn tijdens de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 3 februari 2025 betreft een ordemaatregel. Zo’n ordemaatregel kan worden getroffen zonder dat verzoeker daar enige inspraak in krijgt en ook zonder dat die maatregel hoeft te worden uitgelegd, omdat het een maatregel is om de orde tijdens de mondelinge behandeling te bewaken en de verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de behandelend rechter(s). De beslissing om de parketpolitie aanwezig te laten zijn tijdens de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 3 februari 2025 zegt ook niets over het oordeel van de meervoudige kamer over de verzoeken die in de hoofdzaak zijn gedaan. Om die reden kan uit die beslissing geen partijdigheid van de meervoudige kamer worden afgeleid.
3.9.
Ook voor wat betreft het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 3 februari 2025 geldt dat verzoeker niet (concreet) heeft aangegeven op welke punten het proces-verbaal wezenlijk onvolledig of onjuist zou zijn, zodat de wrakingskamer niet kan vaststellen óf er onvolledigheden en/of onjuistheden in dat proces-verbaal staan. Alleen al daarom kan die door verzoeker aangevoerde wrakingsgrond niet tot een gegronde wraking leiden. Verder verwijst de wrakingskamer naar wat zij hiervoor in rechtsoverwegingen 3.7.2 en heeft geoordeeld.
3.10.
De wrakingskamer ziet niet in hoe de omstandigheid dat de leden van de meervoudige kamer na het wrakingsverzoek van verzoeker niet hebben gezegd of zij al dan niet in de wraking berustten bij verzoeker de vrees voor partijdigheid tegenover hem kan hebben gewekt. Verzoeker heeft dit niet (voldoende) uitgelegd. De wrakingskamer wijst er in dit verband op dat noch de wet (artikel 38 Rv), noch het wrakingsprotocol (in het bijzonder onderdelen 7.1, 8.4, en 9) een gewraakte rechter verplicht zich expliciet over berusting uit te laten en dat bovendien uit de inhoudelijke reactie van de rechters kon worden afgeleid dat zij niet berustten.
De beslissing van 3 maart 2025 van mr. Jordaan
3.11.
Het wrakingsverzoek van verzoeker richt zich tot slot tegen een door mr. Jordaan op 3 maart 2025 gegeven beschikking. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking, omdat wraking geen verkapt rechtsmiddel is. Het is niet aan de wrakingskamer om een oordeel te geven over de juistheid van de (tussen)beslissing of om over een verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in het geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.12.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er ook tegen dat de motivering van de (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is alleen anders in het geval dat de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebruikte bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.13.
De door verzoeker aangevoerde omstandigheden halen deze hoge drempel niet. De ondertoezichtstelling van de minderjarige dochter van verzoeker liep oorspronkelijk af op 6 maart 2025. De algemeen secretaris van de wrakingskamer heeft daarvoor veelvuldig met verzoeker gecorrespondeerd over een datum waarop het wrakingsverzoek van verzoeker mondeling kon worden behandeld. Op enig moment was het duidelijk dat die mondelinge behandeling niet vóór 6 maart 2025 kon plaatsvinden en dat dus ook niet vóór het aflopen van de ondertoezichtstelling van de minderjarige dochter van verzoeker op 6 maart 2025 een beslissing in de hoofdzaak kon worden genomen. Dat mr. Jordaan onder deze omstandigheden heeft besloten om de ondertoezichtstelling van de minderjarige dochter van verzoeker in het belang van die dochter met twee maanden te verlengen, kan naar het oordeel van de wrakingskamer – mede in het licht van de rechtspraak van de Hoge Raad op dit punt, zie ECLI:NL:HR:2019:1691, en de motivering van de beslissing – niet worden verstaan als blijk van vooringenomenheid van mr. Jordaan.
3.14.
Op de vraag of mr. Jordaan als enkelvoudige rechter bevoegd was deze uitspraak te doen, kan de wrakingskamer geen antwoord geven. Dat oordeel is voorbehouden aan de hogerberoepsrechter.
3.15.
De andere gewraakte rechters hebben kennelijk geen bemoeienis gehad met de beschikking van 3 maart 2025, dus reeds daarom kunnen klachten over deze beslissing niet leiden tot een gegronde wraking van deze rechters.
De overige wrakingsgronden
3.16.
De overige wrakingsgronden die verzoeker in zijn e-mails en stukken noemt, kunnen ook niet tot een gegrond wrakingsverzoek leiden. Die wrakingsgronden zien voor een deel op wat hiervoor al is overwogen, voor een deel op handelingen die niet aan de meervoudige kamer zijn toe te rekenen en voor een deel op feiten en/of omstandigheden waarvan verzoeker niet heeft uitgelegd waarom daaruit (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van de meervoudige kamer tegenover hem kan worden afgeleid.
De conclusie
3.17.
De conclusie luidt dat het wrakingsverzoek van verzoeker voor een deel niet-ontvankelijk wordt verklaard en voor het overige wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk voor zover zijn wrakingsverzoek berust op de gronden die – samengevat weergegeven – zijn vermeld in overweging 2.1.1.;
4.2.
wijst het verzoek tot wraking voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. van den Bos, voorzitter, mr. W.J. van den Bergh en mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechters, in aanwezigheid van mr. R.W.H. van Rijkom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De wrakingskamer constateert dat het rolnummer dat op het voorblad van het proces-verbaal staat (FA RK 24-2346) niet overeenkomt met het rolnummer in de koptekst van de vervolgpagina’s (RK 24-1239). Daaraan verbindt zij verder geen gevolgen. Een zaak kent in de rechtbankadministratie twee nummers: (1) een zescijferig zaaksnummer, eventueel voorafgegaan van de code C/10/ die aanduidt dat het een civiele zaak van het arrondissement Rotterdam betreft, en (2) een rolnummer, bestaande uit twee tweelettercodes, twee cijfers voor het jaartal en een volgnummer. Het rolnummer en het zaaksnummer zijn elk uniek voor de zaak en zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Gezien de partijvermelding ziet het proces-verbaal kennelijk op de familiezaak. Daarbij hoort zaaksnummer C/10/673928 en rolnummer FA RK 24-1239.
2.Zie ook de vorige voetnoot.