2.20.Uit het overzicht bij productie 42 van de conclusie van antwoord volgt dat [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat [eiser] diverse perioden ongeoorloofd afwezig is geweest. Hierna zal per periode worden beoordeeld of er sprake is van ongeoorloofd verzuim van [eiser] .
24 tot en met 31 mei 2022 en 24 juni 2022
Volgens [gedaagde] is [eiser] in de periode van 24 tot en met 31 mei 2022 in totaal 48 uur ongeoorloofd afwezig geweest. Het staat echter vast dat deze periode in de loonstrook van juni 2022 is aangemerkt als verlof. Dat sluit ook aan op de overgelegde e-mails, die opdrachtgever [naam 5] in deze periode aan [gedaagde] heeft gezonden en waaruit kan worden afgeleid dat [eiser] in de genoemde periode niet reageerde op dringende verzoeken van [naam 5]. Bovendien deelt [naam 5] in haar e-mail van 27 mei 2022 aan [gedaagde] mede dat zij vermoedt dat [eiser] met vakantie is. Naar aanleiding hiervan had het ten minste op de weg van [gedaagde] gelegen om - als zij van mening was dat van vakantie geen sprake was, maar dat [eiser] ongeoorloofd afwezig was - [eiser] hierop direct aan te spreken en om opheldering te vragen. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] dat heeft gedaan. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] onder die omstandigheden de in de loonstrook van juni 2022 opgenomen verlofregistratie ten aanzien van de genoemde periode op dit moment in redelijkheid niet meer kan ‘terugdraaien’. Dat geldt ook voor de in de loonstrook van juli 2022 opgenomen verlofregistratie van 8 uur, die betrekking heeft op 24 juni 2022. [gedaagde] stelt immers zelf dat zij er tijdens een bespreking bij [naam 5] op 23 juni 2022 van op de hoogte is geraakt dat [eiser] op 24 juni 2022 ‘vanwege vakantie’ niet bereikbaar zou zijn. Ook in dit geval had van [gedaagde] verwacht mogen worden dat zij daartegen direct bezwaar zou maken, als zij van mening was dat [eiser] geen toestemming had voor die verlofdag.
1, 4 en 29 juli 2022
[gedaagde] heeft haar stelling dat er op deze data sprake was van ongeoorloofd verzuim van [eiser] enkel onderbouwd door te verwijzen naar de notities, die [eiser] heeft gemaakt in zijn agenda. Daaruit volgt dat [eiser] heeft genoteerd dat hij op deze data ‘afwezig’ dan wel ‘niet aanwezig’ is. De kantonrechter is het met [eiser] eens dat uit die notities niet kan worden geconcludeerd dat [eiser] zonder toestemming verlof zou hebben opgenomen. Het feit dat [eiser] in zijn agenda noteert dat hij ‘afwezig’ dan wel ‘niet aanwezig’ is, sluit immers niet uit dat hij elders aan het werk is en om die reden dus niet op het kantoor van [gedaagde] aanwezig is, zoals door [eiser] ook is aangevoerd. [gedaagde] heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat [eiser] op deze data ongeoorloofd afwezig is geweest.
1 tot en met 30 oktober 2022
Door [gedaagde] is aangevoerd dat zij slechts toestemming aan [eiser] had verleend om tot en met 7 oktober 2022 naar Marokko te gaan, maar dat hij vervolgens vanaf 8 tot en met 17 oktober 2022 ongeoorloofd in Marokko is gebleven. [eiser] heeft niet betwist dat hij inderdaad later uit Marokko is teruggekeerd dan de bedoeling was. Over de reden voor de latere terugkeer heeft hij in deze procedure wisselende verklaringen gegeven. Zo heeft [eiser] zich in zijn conclusie van antwoord in reconventie op het standpunt gesteld dat hij wegens eigen ziekte langer in Marokko moest blijven, maar heeft hij in strijd daarmee tijdens de zitting aangevoerd dat hij in Marokko moest blijven wegens ‘twee afspraken’, die hij aldaar had in het kader van ‘langdurige ziekte’ van zijn vrouw. [eiser] heeft hierdoor onvoldoende helderheid verschaft over de reden van zijn langere afwezigheid en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat daarvoor toestemming is verleend door [gedaagde] . Dat betekent dat voldoende vast is komen te staan dat [eiser] in de periode van 8 tot en met 17 oktober 2022 (in totaal 6 werkdagen, oftewel
48 uur) ongeoorloofd afwezig is geweest. Dat geldt niet voor de resterende periode van 18 tot en met 30 oktober 2022. Dat [eiser] in die periode geen arbeid meer voor [gedaagde] heeft verricht is door [eiser] betwist en door [gedaagde] onvoldoende onderbouwd.
1 november 2022 tot en met 31 december 2022
[gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat [eiser] in elk geval in de periode van 18 tot en met 21 november 2022 en van 13 tot en met 19 december 2022 onaangekondigd en zonder toestemming in Marokko verbleef. Ook heeft [gedaagde] gesteld dat [eiser] in die perioden niet of nauwelijks bereikbaar was en geen werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht. [eiser] heeft daartegen slechts aangevoerd dat hij wel degelijk aan het werk was, maar heeft die stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Daarmee is voldoende komen vast te staan dat in de periode van 18 tot en met 21 november 2022 (in totaal 2 werkdagen, oftewel
16 uur) en van 13 tot en met 19 december 2022 (in totaal 5 werkdagen, oftewel
40 uur) sprake was van ongeoorloofd verzuim van [eiser] . Ten aanzien van de rest van de genoemde periode (dat wil zeggen van 1 tot en met 17 november 2022, 22 november tot en met 12 december 2022 en 20 tot en met 31 december 2022) heeft [gedaagde] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd, waaruit kan worden geconcludeerd dat [eiser] ongeoorloofd afwezig is geweest.
31 januari 2023 tot en met 9 februari 2023 en 9 tot en met 24 maart 2023
Partijen zijn het erover eens dat [eiser] in deze perioden ziek was en in Marokko verbleef. [eiser] heeft aangevoerd dat [gedaagde] daarvan op de hoogte was, maar dat is door [gedaagde] betwist en door [eiser] verder niet meer onderbouwd. Van belang is bovendien dat al in de beschikking van 9 oktober 2023, waarin de arbeidsovereenkomst tussen partijen is ontbonden, in r.o. 5.4.3. is opgenomen dat [eiser] in de genoemde perioden zonder toestemming te vragen tijdens ziekte in het buitenland was, waarmee hij de verzuimvoorschriften heeft geschonden. Hetgeen [eiser] in deze procedure heeft aangevoerd is onvoldoende om daar nu anders over te oordelen. Dit leidt tot het oordeel dat [eiser] ook in de periode van 31 januari 2023 tot en met 9 februari 2023 (in totaal 8 werkdagen oftewel
64 uur) en van 9 tot en met 24 maart 2023 (in totaal 12 werkdagen oftewel
96 uur) ongeoorloofd afwezig is geweest.
11 tot en met 29 september 2023
[gedaagde] heeft op 25 augustus 2023 een brief aan [eiser] gestuurd waaruit kan worden opgemaakt dat de heer O. Andich namens [eiser] verlof heeft aangevraagd voor (onder andere) de hierboven genoemde periode. [gedaagde] deelt in deze brief aan [eiser] mede dat de verlofaanvraag niet wordt gehonoreerd omdat er op dat moment al sprake was van een negatief verlofsaldo én omdat de honorering van de verlofaanvraag een onacceptabele vertraging van de re-integratie van [eiser] zou opleveren. [eiser] heeft de ontvangst van deze brief niet betwist. Daardoor staat in elk geval vast dat [eiser] op de hoogte was van het feit dat [gedaagde] er niet akkoord mee ging dat [eiser] in de genoemde periode verlof zou opnemen. [eiser] betwist niet dat hij desondanks toch met verlof is gegaan, maar stelt dat [gedaagde] hem daarop had moeten aanspreken. De kantonrechter volgt [eiser] niet in deze stelling. Uit de inhoud van de brief van 25 augustus 2023 volgt immers al dat [gedaagde] [eiser] er duidelijk op heeft gewezen dat zij niet akkoord gaat met de verlofaanvraag. Het enkele feit dat niet gebleken is dat [gedaagde] [eiser] heeft aangesproken toen [eiser] desondanks toch met verlof bleek te zijn gegaan, betekent dan ook niet dat daardoor geen sprake kan zijn van ongeoorloofd verzuim. Dat geldt nog meer nu [gedaagde] onweersproken heeft gesteld dat [eiser] in de genoemde periode ook niet aan zijn re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende vast komen te staan dat [eiser] in de periode van 11 tot en met 29 september 2023 (in totaal 15 werkdagen oftewel
120 uur) ongeoorloofd afwezig is geweest.