2.6.Onderhoudsbijdrage
2.6.1.De man verzoekt wijziging van de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 16 november 2022 in die zin, dat de in die beschikking vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna: de kinderbijdrage) van € 300,- per maand met ingang van 1 oktober 2024 wordt vastgesteld op een bedrag van € 57,- per maand.
2.6.2.De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt wijziging van genoemde beschikking in die zin, dat de kinderbijdrage met ingang van 1 oktober 2024 wordt vastgesteld op € 412,- per maand.
2.6.3.Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst over levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Niet elke wijziging van omstandigheden is voldoende voor wijziging van de onderhoudsbijdrage. Alleen die wijzigingen waardoor het aanvankelijk vastgestelde of overeengekomen bedrag niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven, zijn in dit opzicht rechtens relevant.
Volgens vaste jurisprudentie moet in geval van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden een volledige herbeoordeling plaats vinden aan de hand van alle op dat moment bestaande omstandigheden.
2.6.4.De rechtbank zal hieronder beoordelen of de geboorte van [naam 5] meebrengt dat de kinderbijdrage van de man voor [minderjarige] gewijzigd moet worden.
2.6.5.Partijen zijn het eens dat de behoefte van [minderjarige] in 2019 € 590,- per maand bedroeg. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de behoefte (afgerond) € 742,- per maand.
2.6.6.Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw haar standpunt dat dit bedrag nog moet worden verhoogd met de kosten voor de kinderopvang onvoldoende onderbouwd. In het Tremarapport Alimentatienormen staat dat uit het CBS-onderzoek blijkt dat hogere uitgaven in een gezin aan de ene post samengaan met lagere uitgaven aan een andere post. De vrouw heeft weliswaar facturen van de kinderopvang overgelegd, maar zij heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat de kinderopvangkosten niet gecompenseerd kunnen worden met andere kosten van de minderjarige. Daarnaast heeft zij geen inzicht gegeven in de hoogte van de kinderopvangtoeslag die de vrouw ontvangt.
2.6.7.Partijen zijn het eens dat de behoefte van [naam 5] in 2024 € 880,- per maand bedroeg. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de behoefte (afgerond) € 937,- per maand.
Draagkracht van de onderhoudsplichtigen
2.6.8.Beoordeeld moet worden in welke verhouding de behoefte van de minderjarigen tussen de verschillende onderhoudsplichtigen moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van ieders draagkracht.
2.6.9.Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van de verschillende onderhoudsplichtigen vastgesteld worden. Daarbij wordt gerekend met de tarieven van 2025-1.
2.6.10.Partijen zijn het eens dat het inkomen van de man € 58.146,- per jaar bedraagt.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man aan de hand van de jaaropgave over het jaar 2023, waarop een jaarloon staat genoemd van € 58.146,-, op € 3.815,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting
2.6.11.De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 2.125,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.310)] en bedraagt € 953,- per maand.
2.6.12.Tussen partijen is de hoogte van het inkomen van de vrouw in geschil.
De man stelt dat de vrouw deels een WIA-uitkering ontvangt en deels wordt geacht te werken. Omdat de vrouw geen inzage heeft gegeven in haar inkomen in 2024, naast haar WIA-uitkering, acht hij het redelijk om uit te gaan van haar jaarinkomen in 2021 zoals dat blijkt uit de beslissing van het UWV van 22 februari 2024, namelijk € 34.656,47. Uit dit stuk blijkt immers dat de vrouw 60,51% arbeidsongeschikt is.
De vrouw bestrijdt de stellingen van de man met het argument dat 2021 lang geleden is. Zij stelt zich op het standpunt dat rekening moet worden gehouden met haar WIA-uitkering die per 1 oktober 2024 zonder vakantiegeld € 2.347,91 bruto per maand bedraagt, oftewel
€ 28.175,- per jaar.
De rechtbank overweegt dat vaststaat dat de vrouw 60,51% arbeidsongeschikt is verklaard, dus niet volledig. Niet is gesteld of gebleken dat dit inmiddels is veranderd. Dat betekent dat alleen haar WIA-uitkering geen volledig beeld van de werkelijkheid geeft. De man heeft aangevoerd dat de vrouw naast haar uitkering dus nog kan werken en de vrouw heeft dat niet of onvoldoende betwist. Zij heeft alleen gegevens over haar uitkering overgelegd en niet van haar salaris dat zij in 2024 heeft genoten. Daarom volgt de rechtbank het standpunt van de man, en zal gerekend worden met een inkomen van
€ 34.656,47 (zonder indexering naar 2025, zoals de man ook heeft aangevoerd).
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) daarom het huidige NBI van de vrouw op € 3.230,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting
2.6.13.De draagkracht van de vrouw wordt, omdat het NBI hoger is dan € 2.125,, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.310)] en bedraagt € 666,- per maand.
2.6.14.Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van € 454,67 per maand, waar de vrouw gelet op haar inkomen recht op heeft.
2.6.15.Partijen zijn het eens dat het inkomen van de partner van de man € 58.757,- per jaar bedraagt.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de partner van de man aan de hand van de jaaropgave over het jaar 2023, waarop een jaarloon staat genoemd van € 58.757,-, op € 3.591,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
2.6.16.De draagkracht van de partner van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan
€ 2.125,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.310)] en bedraagt € 843,- per maand.
Toerekening van de draagkracht naar rato van de behoefte van de kinderen
2.6.17.De rechtbank zal hierna berekenen hoe de draagkracht van de man naar rato van de behoefte van de kinderen toegerekend moet worden aan ieder van de kinderen ten opzichte van wie hij onderhoudsplichtig is. De twee kinderen ten opzichte van wie de man een wettelijke onderhoudsplicht heeft, hebben een totale behoefte van € 1.679,- per maand ( [minderjarige] € 742,- per maand, [naam 5] € 937,- per maand.
2.6.18.De rechtbank acht het redelijk om de draagkracht van de man van € 953,- per maand gelijkelijk te verdelen over beide minderjarigen. Dat betekent dat van de draagkracht van de man aan elk van de minderjarigen een bedrag van € 476,50 wordt toegerekend.
2.6.19.De gehele draagkracht van de vrouw van € 666,- per maand wordt toegerekend aan [minderjarige] .
2.6.20.De gehele draagkracht van de partner van de man van € 843,- per maand wordt toegerekend aan [naam 5] .
2.6.21.De toegerekende draagkracht van de man voor [naam 5] bedraagt € 476,50 per maand. De toegerekende draagkracht van zijn partner voor [naam 5] is € 843,- per maand. De gezamenlijke draagkracht van de man en zijn partner van € 1.319,50 is hoger dan de behoefte van [naam 5] van € 937,-.
Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders voor dit kind beschikbare draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, ofwel:
het deel van de man bedraagt: € 476,50 / € 1.319,50 x € 937,- = € 338,-
het deel van zijn partner bedraagt: € 843 / € 1.319,50 x € 937,- =
€ 599,-
samen € 937,-
Van de totale behoefte van [naam 5] komt dus een gedeelte van € 338,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 599,- per maand voor rekening van zijn partner.
2.6.22.Dit betekent dat de man van de toegerekende draagkracht aan [naam 5] een bedrag van € 138,50 per maand (€ 476,50 minus € 338) overhoudt. Dit bedrag wordt overgeheveld naar de draagkracht voor [minderjarige] . Die bedraagt dan € 615,- per maand (€ 476,50 + € 138,50).
2.6.23.Zoals hierboven al berekend bedraagt de draagkracht van de vrouw € 666,- per maand.
2.6.24.Voor [minderjarige] wordt ieders aandeel berekend volgens de formule: ieders voor dit kind beschikbare draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, ofwel:
het deel van de man bedraagt: € 615 / € 1.281 x € 742 = € 356
het deel van de vrouw bedraagt: € 666 / € 1.281 x € 742 =
€ 386
samen € 742
Derhalve komt van de totale behoefte van [minderjarige] een gedeelte van € 356,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 386,- per maand voor rekening van de vrouw.
2.6.25.Tussen partijen is het zorgkortingspercentage in geschil. De man stelt aanspraak te kunnen maken op toepassing van een zorgkorting van 25%. De vrouw gaat uit van een zorgkorting van 15%.
2.6.26.Gezien de geldende zorgregeling gaat de rechtbank ervan uit dat de man gemiddeld iets minder dan twee dagen per week de zorg heeft voor de minderjarige. Hierbij hoort een zorgkorting van 25%.
2.6.27.Omdat de behoefte van de minderjarige € 742,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 185,50 per maand.
2.6.28.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarige, wordt de eerder berekende bijdrage van de man verminderd met dit bedrag, zodat de man, als de rechtbank toekomt aan wijziging van de kinderbijdrage, als kinderbijdrage aan de vrouw moet betalen € 170,50 per maand.
2.6.29.Gezien het voorgaande lijkt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 170,50 per maand voor [minderjarige] in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Er moet echter ook worden gekeken naar de hele situatie. Wijziging van het bedrag aan kinderalimentatie zou betekenen dat de man, ten opzichte van de uit 2022 geïndexeerde kinderbijdrage van € 350,84, ongeveer € 180,- minder zou hoeven bij te dragen. Als de draagkracht van de man in twee gelijke delen wordt verdeeld over beide minderjarigen, heeft hij ruim voldoende draagkracht om de kinderbijdrage van € 350,84 voor [minderjarige] te betalen en daarnaast samen met zijn partner in de behoefte van [naam 5] te voorzien. Dat betekent dat de welstand van het nieuwe gezin van de man niet daadwerkelijk wordt aangetast door de kinderbijdrage voor [minderjarige] . Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de geboorte van [naam 5] geen rechtens relevante gewijzigde omstandigheid is die verlaging van de kinderbijdrage voor [minderjarige] rechtvaardigt. De rechtbank zal het verzoek van de man over de kinderbijdrage afwijzen.