ECLI:NL:RBROT:2025:4024

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
ROT 25/1967
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor tiny houses in strijd met bestemmingsplan

Op 26 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorne aan Zee. Verzoekers hebben een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend tegen de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van twee tiny houses aan [adres 1]. De omgevingsvergunning is verleend op 7 mei 2024, maar verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 maart 2025 behandeld.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de omgevingsvergunning is verleend met toepassing van de kruimelregeling en dat de tiny houses niet leiden tot nieuwe belemmeringen voor de bedrijfsvoering van verzoekers. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de geurbelasting van de tiny houses onder de geldende geurnorm blijft, waardoor een acceptabel woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Verzoekers hebben betoogd dat de tiny houses hun bedrijfsvoering onder druk zetten, maar de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de omgevingsvergunning kan worden gebruikt zonder dat dit leidt tot nieuwe belemmeringen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat de vergunninghouder de omgevingsvergunning kan blijven gebruiken. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/1967

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 maart 2025 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , uit [plaats 1] , verzoekers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorne aan Zee, het college
(gemachtigde: mr. B. Slaats)
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit [plaats 2] (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van twee tiny houses aan [adres 1] voor de duur van vijf jaar.
1.1.
Het college heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 7 mei 2024 verleend. Met het bestreden besluit van 16 september 2024 op het bezwaar van verzoekers is het college bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven. Verzoekers hebben hiertegen beroep (ROT 24/9843) ingesteld.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van het college en vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft de omgevingsvergunning voor bouwen en gebruik in afwijking van het “Omgevingsplan Buitengebied Westvoorne ” verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, elfde lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) voor twee tiny houses. In het bestreden besluit heeft verweerder verduidelijkt dat het bestreden besluit mede is gebaseerd op artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
3. De tiny houses worden gerealiseerd achter de schuur van de bestaande woning aan [adres 1] . Het agrarisch bedrijf van verzoekers ligt naast de gronden waarop de tiny houses zullen worden gerealiseerd.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voorzieningenrechter heeft zoals bepaald in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de beroepszaak (kortsluiten). Uit wat ter zitting is besproken, heeft de voorzieningenrechter afgeleid dat verzoekers de gronden in beroep nog nader willen aanvullen. De daartoe aan verzoekers gestelde termijn loopt nog. De voorzieningenrechter ziet daarom af van haar bevoegdheid om ook op het beroep uitspraak te doen. De voorzieningenrechter zal ook om deze reden in de uitspraak niet alle beroepsgronden van verzoekers bespreken maar zich beperken tot de kern daarvan. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een bodembeding niet.
6.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval het recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
6.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de tiny houses in strijd zijn met het Omgevingsplan Buitengebied Westvoorne . Op het perceel rust de bestemming “Algemeen grondgebruik”. Uit artikel 135 van de planregels blijkt dat het plaatsen van een bouwwerk ten behoeve van wonen op deze bestemming niet is toegelaten.
Toepassing van de kruimelregeling
7.1.
Verzoekers betwisten dat artikel 4, aanhef en onder 11, van Bijlage II van het Bor kan worden toegepast bij het realiseren van twee burgerwoningen op agrarische gronden. Het college had de afwijkingsprocedure als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo moeten volgen. Volgens verzoekers is geen sprake van een kruimelgeval en evenmin van een goede ruimtelijke ordening.
7.2.
De voorzieningenrechter is met het college van oordeel dat met het verlenen van de omgevingsvergunning voor de tiny houses is voldaan aan de toepassingsvereisten van artikel 4, aanhef en onderdeel 11, van Bijlage II van het Bor. Artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II van het Bor kan worden toegepast bij tijdelijke afwijkingen van het bestemmingsplan. Hiervan is in dit geval sprake, omdat de omgevingsvergunning is verleend voor de duur van vijf jaar. Uit artikel 5, eerste lid van Bijlage II van het Bor blijkt weliswaar dat bij de toepassing van artikel 4 van Bijlage II van het Bor het aantal woningen gelijk moet blijven, maar dat artikel bevat ook een uitzondering van deze bepaling bij toepassing van artikel 4, onderdeel 11 van bijlage II van het Bor.
7.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mocht het college zich op het standpunt stellen dat de omgevingsvergunning voor de tiny houses in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij is van belang dat door DCMR is berekend dat de geurbelasting op de tiny houses 6,9 odeur units (hierna: OU) bedraagt, waarmee die belasting onder de op grond van artikel 3, eerste lid, onder d van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) geldende geurnorm van 8,0 OU blijft. Hierbij is nog geen rekening gehouden met een reductiepercentage van 30% door de werking van de chemische (lucht)wasser van de varkenshouderij. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het college zich op het standpunt kon stellen dat ten aanzien van het aspect geur gesproken kan worden van een acceptabel woon- en leefklimaat bij de tiny houses.
Gevolgen voor de bedrijfsvoering van verzoekers
8. Verzoekers stellen dat de oprichting van burgerwoningen in de directe nabijheid van het bedrijf de uitbreidingsmogelijkheden belemmert en de bedrijfsvoering onder druk zet. Verzoekers menen dat de afstand van de varkenshouderij tot de tiny houses bepalend is voor de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf. Volgens verzoekers valt niet uit te sluiten dat de tiny houses uiteindelijk elders op het perceel worden gebouwd dan op de tekening staat omdat ter plaatse geen bouwvlak is aangeduid, waardoor de daadwerkelijke afstand tot het perceel van verzoekers in werkelijkheid nog kleiner wordt. Uitbreiding in westelijke richting is al niet mogelijk vanwege de ligging van de woning aan [adres 2] . In zuidelijke richting is het bedrijf onrechtmatig beperkt door de bouw van een andere woning. Door de komst van de tiny houses is uitbreiding in noord- en noordoostelijke richting nu ook niet langer mogelijk. Verzoekers verwachten dat de tiny houses ook beperkend voor het bedrijf zullen zijn, omdat het zal leiden tot juridische conflicten met de huurders wegens klachten over geuroverlast. De gevolgen voor het bedrijf zijn naar de mening van verzoekers groter dan het voordeel dat vergunninghouder van de besluitvorming geniet.
8.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de omgeving van het bedrijf van verzoekers is aan te merken als gelegen buiten een concentratiegebied en buiten de bebouwde kom, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wgv, waarvoor de geurnormen en afstanden gelden die in dat artikel zijn opgenomen. Met het bouwplan verandert dit niet. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de bij de omgevingsvergunning gevoegde tekeningen voldoende duidelijk is waar op het perceel aan [adres 1] de tiny houses zullen worden gerealiseerd. De locatietekening maakt deel uit van de omgevingsvergunning zodat het, anders dan verzoekers menen, niet is toegelaten om de woningen elders op het perceel te bouwen. Uitgaande van de situering van de tiny houses op de tekening blijkt dat de woning aan [adres 2] op kortere afstand van het bedrijf van verzoekers ligt dan de tiny houses aan [adres 1] en daarmee bepalend is voor de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf. Dit wordt ook bevestigd door het door het college aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde advies van DCMR van 30 mei 2024. Omdat uit het onder punt 6.2 genoemde geuronderzoek voorts blijkt dat dat de geurbelasting op de tiny houses ruim onder de ingevolge de Wgv gestelde normen blijft en daarmee het woon- en leefklimaat bij de tiny houses aanvaardbaar zal zijn heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de nieuwe woningen voor verzoekers niet leiden tot nieuwe belemmeringen voor de bedrijfsvoering.

Conclusie en gevolgen

9. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in beroep naar verwachting in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat betekent dat vergunninghouder de omgevingsvergunning kan (blijven) gebruiken. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.V. Baan-de Vries, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.