ECLI:NL:RBROT:2025:4016

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
C/10/696239 / KG ZA 25-229
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verbod op plaatsing kunstwerk in buitenlucht door gemeente Rotterdam

Op 21 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam de vordering van eiser afgewezen in een kort geding tegen de gemeente Rotterdam. Eiser, de broer van de overleden kunstenaar, vorderde een verbod op de plaatsing van het kunstwerk 'Water' in de buitenlucht, uit vrees voor schade. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente als eigenaar van het kunstwerk rechtmatig handelt en geen misbruik maakt van haar eigendomsrecht. Eiser heeft geen auteursrechtelijk persoonlijkheidsrecht en onvoldoende procesbelang om de vordering te ondersteunen. De gemeente heeft een omgevingsvergunning afgegeven voor de plaatsing van het kunstwerk in een park, en de voorzieningenrechter concludeerde dat de gemeente voldoende rekening heeft gehouden met de risico's van vandalisme en schade aan het kunstwerk. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de gemeente, die op € 1.999,-- zijn begroot. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/696239 / KG ZA 25-229
Vonnis in kort geding van 21 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. Y.H.M. van Mierlo te Breda,
tegen
GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. S.J.O. Dijkstra te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de aanvullende productie 13 van [eiser] ;
  • de producties 1 t/m 3 van de gemeente;
  • de mondelinge behandeling van 20 maart 2025;
  • de pleitnota van de gemeente.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is de broer van de overleden kunstenaar [persoon A] .
2.2.
De kunstenaar heeft in 1973 het keramische kunstwerk
Watergemaakt. Dit kunstwerk is 20 meter lang en bestaat uit 1.200 keramische tegels. Het kunstwerk is oorspronkelijk gemaakt voor en aangebracht op een wand van het toenmalige zwembad
[naam zwembad]in [plaats] .
2.3.
Het zwembad is in 2016 gesloopt. Het kunstwerk is behouden gebleven door dit tegel voor tegel te verwijderen en op te slaan in een depot van de gemeente.
2.4.
De kunstenaar is in 2017 overleden. Hij heeft geen testament of codicil opgemaakt.
2.5.
De gemeente is in 2017 eigenaar geworden van het kunstwerk.
2.6.
De gemeente wil het kunstwerk plaatsen in een metalen frame boven een vijver in een park in [plaats] .
2.7.
Ten behoeve van de voorgenomen plaatsing heeft het college van B&W van de gemeente een omgevingsvergunning afgegeven. Tegen deze vergunning is [eiser] tot en met de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State opgekomen. In eerste aanleg heeft de rechtbank [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. De Afdeling heeft het hoger beroep hiertegen bij uitspraak van 25 juni 2024 ongegrond verklaard (ECLI:NL:RVS:2024:2556).
2.8.
De werkzaamheden tot plaatsing van het kunstwerk starten op 24 maart 2025.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat het de gemeente wordt verboden het kunstwerk in de buitenlucht te plaatsen, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
3.2.
De gemeente voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering en veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
De zaak is voldoende spoedeisend om in kort geding te kunnen worden behandeld. Dat volgt uit het plan van de gemeente om aanstaande maandag met de plaatsing van het kunstwerk te beginnen, wat [eiser] met dit kort geding nu juist wil voorkomen.
4.2.
[eiser] vreest dat het kunstwerk ernstig beschadigd raakt als dit wordt geplaatst in de open lucht. Door de temperatuurschommelingen in de buitenlucht zullen er scheuren in de glazuurlaag en in de tegels ontstaan. Bovendien is het kunstwerk in de openbare ruimte kwetsbaar voor vandalisme. Het kunstwerk hoort in een binnenruimte te worden geplaatst, waar het nog eeuwen lang te zien zal kunnen zijn. Door het kunstwerk toch buiten te plaatsen, handelt de gemeente volgens [eiser] in strijd met haar zorgplicht als beheerder van kunstwerken.
4.3.
De vordering is niet toewijsbaar. De voorzieningenrechter licht dit toe als volgt.
4.4.
De gemeente is eigenaar van het kunstwerk. Als eigenaar mag de gemeente in beginsel over het kunstwerk beschikken op de manier die haar goeddunkt. De grens ligt daar waar de gemeente misbruik zou maken van haar eigendomsrecht. Daarvan is in dit geval niet gebleken. De plaats waar het kunstwerk moet komen ligt in een waterpartij op enige afstand van de oever. De gemeente heeft daarmee voldoende rekening gehouden met het risico van vandalisme. De gemeente heeft zich laten voorlichten door een deskundige over de mogelijkheden om het kunstwerk in de buitenlucht te plaatsen. Zij heeft onbetwist aangevoerd dat het kunstwerk met inachtneming van de aanbevelingen van deze deskundige zal worden geplaatst. Gelet hierop heeft de gemeente in redelijkheid kunnen komen tot de beslissing om het kunstwerk in de buitenlucht te plaatsen. Dat er mogelijk niettemin risico’s zijn verbonden aan een dergelijke plaatsing, maakt niet dat de gemeente dermate onzorgvuldig handelt dat zij misbruik maakt van haar bevoegdheden als eigenaar. Dit geldt ook voor de afweging van de gemeente om het kunstwerk niet in depot te laten staan en het kunstwerk, mede gelet op de aanzienlijke omvang daarvan, niet in een gebouw te herplaatsen.
4.5.
Los van het voorgaande geldt ook dat [eiser] niet in de positie is om van de gemeente te eisen dat zij op een bepaalde wijze met het kunstwerk om gaat. Vast staat dat [eiser] niet beschikt over het aan de maker van het kunstwerk (zijn broer) toekomende persoonlijkheidsrecht als bedoeld in artikel 25 Auteurswet. Hij kan zich dus niet op die grond verzetten tegen dreigende aantasting van het werk, als daarvan al sprake zou zijn. Dat [eiser] al tijdens het leven van zijn broer tot “eigenaar-beheerder” van alle kunstwerken zou zijn gemaakt, maakt dit niet anders. Van het onderhavige kunstwerk is immers de gemeente eigenaar. [eiser] meent dat op hem als deskundige op het gebied van bouw en infrastructuur een “ethische verantwoordelijkheid” rust om de gemeente te waarschuwen voor de gevolgen van plaatsing in de buitenlucht. Een dergelijke (vermeende) verantwoordelijkheid brengt echter nog niet mee dat [eiser] voldoende belang heeft om in een juridische procedure bepaald handelen van de gemeente af te dwingen. Dat hij zich in sterke mate betrokken voelt bij het werk van zijn broer, is begrijpelijk maar niet voldoende om dit anders te maken.
4.6.
Op grond van beide overwegingen moet de vordering worden afgewezen.
4.7.
[eiser] krijgt dus ongelijk. Hij moet daarom de proceskosten van de gemeente vergoeden. Deze worden begroot op € 714,-- aan griffierecht, € 1.107,-- aan advocaatsalaris en € 178,-- aan nakosten. Hier kan nog een bedrag bijkomen als het vonnis moet worden betekend.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van de gemeente, tot vandaag begroot op € 1.999,--, vermeerderd met € 92,-- en de kosten van betekening als aan de veroordeling niet binnen veertien dagen na vandaag wordt voldaan en het vonnis vervolgens wordt betekend;
5.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2025.
1980/3500