ECLI:NL:RBROT:2025:4005

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
C/10/622111 / FA RK 21-5404 en C/10/625622 / FA RK 21-7027 en C/10/6523
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van de gemeenschap van goederen met beoordeling van rapport deskundige

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 25 maart 2025, wordt de echtscheiding tussen de man en de vrouw behandeld, evenals de verdeling van hun huwelijksgemeenschap. De rechtbank heeft zich bevoegd verklaard om te beslissen op basis van artikel 3:168 lid 2 BW. De man en de vrouw zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd en hebben gezamenlijk verzoeken ingediend over de verdeling van hun bezittingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de peildatum voor de verdeling 14 juli 2021 is. De man heeft een aanzienlijk belang in de vennootschappen, waaronder Pela B.V. en [naam bedrijf 2], en de waarde van deze aandelen is door een deskundige vastgesteld op € 21.397.018,-. De rechtbank heeft de aandelen aan de man toegewezen, onder de verplichting om de vrouw de helft van de waarde te vergoeden. Daarnaast zijn de echtelijke woning, vakantiewoning, inboedel en andere bezittingen verdeeld. De vrouw heeft verzocht om een onderhoudsbijdrage, maar dit verzoek is afgewezen omdat de rechtbank oordeelt dat zij na de verdeling in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De rechtbank heeft ook de verzoeken om gebruiksvergoedingen afgewezen, omdat de lange duur van de procedure voor rekening en risico van beide partijen komt. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummers / rekestnummers:
C/10/622111 / FA RK 21-5404 en C/10/625622 / FA RK 21-7027 (echtscheiding en verdeling) en C/10/652374 / FA RK 23-925 (gebruiksvergoeding)
Beschikking van 25 maart 2025 over de nevenvoorzieningen bij echtscheiding en de gebruiksvergoeding
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. A.J. van Steensel te Den Haag,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. J. Dongelmans te Nieuwerkerk a/d IJssel.

1.De (verdere) procedure

1.1.
Het verloop van de procedure met zaak- en rekestnummers C/10/622111 / FA RK 21-5404 en C/10/625622 / FA RK 21-7027 (hierna: de echtscheidingsprocedure) blijkt uit:
  • de beschikkingen van 6 september 2022 en 20 juli 2023 en de daarin genoemde stukken;
  • het deskundigenbericht met bijlagen van 8 november 2023;
  • de berichten van de vrouw van 24 november 2023, 8 december 2023, 14 december 2023, 22 december 2023 (met bijlagen), 16 januari 2024 (met bijlagen), 8 maart 2024 en
  • de berichten van de man van 28 november 2023, 14 december 2023 (tweemaal),
12 maart 2024 en 14 oktober 2024 (met bijlagen).
1.2.
De rechtbank heeft partijen op 15 oktober 2024 schriftelijk bericht dat zij productie 2 (de analyse van BrightOrange ) bij het bericht van de man van 14 oktober 2024 wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing laat. Namens de man is hiertegen bezwaar gemaakt bij bericht van 16 oktober 2024. Bij bericht van diezelfde datum heeft de rechtbank partijen bericht niet op haar eerdere beslissing terug te komen.
1.3.
Het verloop van de procedure met zaak- en rekestnummer C/10/652374 / FA RK 23-925 (hierna: de procedure over de gebruiksvergoeding) blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 6 februari 2023;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 4 april 2023;
  • het verweer op zelfstandig verzoek van de man, ingekomen op 6 juni 2023;
  • het bericht van de vrouw met bijlagen van 2 oktober 2024.
1.4.
De nadere mondelinge behandeling van de echtscheidingsprocedure vond plaats op 18 oktober 2024, gelijktijdig met de mondelinge behandeling van de zaak over de gebruiksvergoeding. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en haar kantoorgenoot mr. A.B. Maaten.
1.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man een pleitnotitie overgelegd.
1.6.
Partijen hadden tijdens de mondelinge behandeling in hoofdlijnen overeenstemming bereikt over de waarde van de aandelen, waarop is afgesproken dat zij rond 1 november 2024 een echtscheidingsconvenant zouden inzenden. Bij bericht van de vrouw van 11 november 2024 en van de man van 14 november 2024 hebben partijen de rechtbank echter bericht dat zij toch geen overeenstemming hebben kunnen bereiken en verzoeken zij een beschikking. Op verzoek van de man bij bericht van 22 november 2024 zal de rechtbank de verdere inhoud van de brief van 14 november 2024 buiten beschouwing laten.

2.De (verdere) feiten

2.1.
In de beschikking van 6 september 2022 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, is een deskundigenonderzoek bevolen en is de verdere behandeling van de zaak ten aanzien van de verdeling van de gemeenschap, het overleggen van stukken en de onderhoudsbijdrage aangehouden.
2.2.
De in 2.1. genoemde beschikking is op 6 januari 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Bij vonnis in kort geding van 23 maart 2023 (bekend onder nummer C/10/651468 / KG ZA 23-51) is, voor zover relevant, de man veroordeeld om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 210.000,- bij wijze van voorschot op de verdeling van hun huwelijksgemeenschap.
2.4.
Bij beschikking van 20 juli 2023 is, voor zover relevant, de hoogte van het aanvullend voorschot op de kosten van de deskundige vastgesteld op € 60.500,- (inclusief BTW).
2.5.
Bij vonnis van 3 april 2024 heeft team handel van deze rechtbank in de zaak tussen partijen (bekend onder nummer C/10/653250 / HA ZA 23-184), voor zover relevant, voor recht verklaard dat de overeenkomst waarbij de besloten vennootschap Zinkwerf Onroerend Goed BV 100% van de aandelen in Bouw- en Aannemingsbedrijf [naam bedrijf 1] heeft verkocht aan [naam bedrijf 2] rechtsgeldig is en dat de vernietiging van de overeenkomst door de vrouw ongegrond is, althans geen rechtsgevolg heeft.

3.De (verdere) beoordeling van de echtscheidingsprocedure

3.1.
Verzoek op grond van artikel 843a (oud) Rv
3.1.1.
Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek dat strekt tot afgifte van stukken door de man, ingetrokken. De rechtbank zal dat verzoek afwijzen.
3.2.
Verdeling
3.2.1.
Partijen zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Partijen verzoeken de wijze van verdeling van die huwelijksgemeenschap vast te stellen op de door de man bij bericht van 14 oktober 2024 en door de vrouw laatstelijk bij bericht van 2 oktober 2024 voorgestelde wijze.
3.2.2.
Partijen zijn het met elkaar eens dat als peildatum voor de omvang van hun ontbonden huwelijksgemeenschap 14 juli 2021 heeft te gelden (zie rechtsoverweging 2.6.5 van de beschikking van 6 september 2022). Verder staat tussen partijen dat de huwelijksgemeenschap op 14 juli 2021 bestond uit de volgende bestanddelen:
( a) de aandelen in Pela B.V. en de certificaten van aandelen in [naam bedrijf 2] . op naam van de man;
( b) de voormalige echtelijke woning in Capelle aan den IJssel;
( c) de vakantiewoning in Spanje;
( d) de inboedel in Nederland en in Spanje;
( e) de auto (VW Tiguan) in Nederland en de auto (VW Tiguan) in Spanje;
( f) de saldi van de bankrekeningen;
( g) de polissen;
( h) de lening aan dochter [naam dochter] .
3.2.3.
Voor de waarde van de (certificaten van) aandelen zijn partijen als peildatum
31 juli 2021 en voor de waarde van de andere bestanddelen als peildatum 14 juli 2021 overeengekomen, zodat de rechtbank daarbij aansluit.
3.2.4.
De rechtbank zal de verdeling van de huwelijksgemeenschap vaststellen, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang op grond van artikel 3:185 BW. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan wat partijen over en weer hebben gevorderd en behoeft niet expliciet in te gaan op wat partijen aanvoeren (vgl. HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998: ZC2631). De rechtbank heeft partijen op de mondelinge behandeling al voorgehouden dat zij uitsluitend de verdeling van de hiervoor opgesomde bestanddelen (a) t/m (h) kan vaststellen en dat zij dus niet kan beslissen over de wijze van verdeling van het vastgoed dat tot bestanddeel (a) behoort. De rechtbank blijft bij dit oordeel.
3.2.5.
Hierna staan per bestanddeel de stellingen van partijen weergegeven en neemt de rechtbank een beslissing.
(a)
De aandelen in Pela B.V. en de certificaten van aandelen in [naam bedrijf 2] .
3.2.6.
Niet in geschil is dat de man alle aandelen houdt in Pela B.V. en 11,4% van de certificaten van aandelen in [naam bedrijf 2] . Ook is niet in geschil dat Pela B.V. op haar beurt de overige 88,6% van de certificaten van aandelen in [naam bedrijf 2] . houdt en 100% van de aandelen in Pela Ontwikkeling B.V.
3.2.7.
Het gaat dus om het door de man gehouden belang in de vennootschappen die behoren tot de [naam bedrijf 2] . Daar waar partijen het in hun processtukken, de rechtbank in haar eerdere beschikkingen en de deskundige als antwoord op de vragen van de rechtbank hebben over de aandelen van de man in Pela B.V. begrijpt de rechtbank dat daartoe ook de 11,4% van de certificaten van aandelen van de man in [naam bedrijf 2] . behoren. Aansluitend bij dat taalgebruik zal ook de rechtbank hierna kortheidshalve de certificaten en de aandelen gezamenlijk aanduiden als de aandelen.
3.2.8.
De deskundige stelt de waarde van de aandelen per 31 juli 2021 op € 21.397.018,- (zie pagina’s 7 en 60 tot en met 62 van het deskundigenrapport).
3.2.9.
De man verzet zich tegen de door de deskundige vastgestelde waarde. Volgens de man moeten daarop correcties worden aangebracht en moet uitgegaan worden van een waarde per 31 juli 2021 van € 18.326.618,-. De man is akkoord met toedeling van de aandelen aan hem tegen die waarde. Als de rechtbank de door de deskundige vastgestelde waarde in aanmerking neemt, verzoekt de man de aandelen aan de vrouw toe te delen.
3.2.10.
De vrouw voert aan dat de man vanaf aanvang van de procedure heeft verzocht om toedeling aan hem van de aandelen en dat zij zich daartegen niet (heeft) verzet. In geschil was tegen welke waarde en daarvoor is een deskundigenonderzoek gelast. De waarde is door de deskundige vastgesteld en de vrouw kan zich verenigen met de inhoud en conclusie van het deskundigenrapport.
3.2.11.
De rechtbank heeft op de mondelinge behandeling met partijen besproken welke mogelijke wijzen van verdeling tot haar beschikking staan: toedelen van de aandelen aan een van partijen, toedelen van de helft daarvan aan elk van beide partijen of het doen verkopen van de aandelen aan een derde. Daarbij is besproken dat de door de vrouw voorgestelde wijze van verdeling in haar bericht van 2 oktober 2024 door partijen zelf kan worden bewerkstelligd, maar niet door de rechtbank. Partijen hebben op de mondelinge behandeling verklaard geen heil te zien in een verdeling bij helfte of een verkoop, omdat zij verwachten daar samen niet uit te komen. Gelet op deze uitlatingen van partijen en het aantal procedures dat partijen de afgelopen jaren al tegen elkaar hebben gevoerd, ziet ook de rechtbank naar billijkheid af van deze wijzen van verdeling. Dit betekent dat de aandelen aan een van partijen zullen worden toegedeeld, onder de verplichting om aan de andere partij vanwege overbedeling de helft van de waarde te vergoeden.
3.2.12.
De rechtbank zal de aandelen naar billijkheid toedelen aan de man. Vast staat dat partijen in 1994 het bouwbedrijf van de vader van de vrouw hebben overgenomen en daar beiden zijn gaan werken, de vrouw als directiesecretaresse en de man als directeur. De aandelen zijn op naam van de man gezet en de man heeft als de ondernemer de beslissingen in de [naam bedrijf 2] genomen en de onderneming gemaakt tot wat die nu is. De man heeft zich in de procedure ook op het standpunt gesteld dat hij het ondernemingsvermogen toegedeeld wenst te krijgen en stelt dat nog steeds, echter alleen onder zijn voorwaarden. De rechtbank acht het meest aangewezen dat het ondernemingsvermogen wordt toegedeeld aan de ondernemer en dus aan de man. Dat de man door het verstrijken van de tijd de onderneming van de hand wil doen, maakt dat niet anders.
3.2.13.
Wat betreft de in aanmerking te nemen waarde is in de beschikking van 6 september 2022 een onderzoek door een deskundige bevolen. Op 8 november 2023 heeft de deskundige zijn rapport bij de rechtbank ingediend. Zoals volgt uit randnummer 42 van het deskundigenrapport zijn partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk commentaar te leveren op het conceptrapport, hetgeen partijen hebben gedaan (bijlagen 47 en 48 bij het deskundigenrapport) en is in bijlage 8 van het deskundigenrapport de reactie van de deskundige op het commentaar van partijen gevoegd.
3.2.14.
De man stelt dat er aan het deskundigenbericht essentiële gebreken kleven, die de deskundige ten onrechte niet heeft hersteld in zijn rapport. Volgens de man heeft de deskundige (1) een verkeerde multiplier gehanteerd, (2) ten onrechte geen rekening gehouden met de belastinglatentie over de stille reserves in de onroerende zaken en (3) een onjuiste waarderingsmethode heeft gebruikt bij de waardebepaling van Bouw- en Aannemingsbedrijf [naam bedrijf 1] .
3.2.15.
Bij de beoordeling van dit verweer stelt de rechtbank, onder verwijzing naar
Hoge Raad 8 juli 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ3514), het volgende voorop. De rechter dient, bij de beantwoording van de vraag of hij de conclusies waartoe een deskundige in zijn rapport is gekomen in zijn beslissing zal volgen, alle ter zake door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking te nemen en op basis van die aangevoerde stellingen in volle omvang te toetsen of aanleiding bestaat van de in het rapport geformuleerde conclusies af te wijken (vgl. HR 19 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007: BB5172). Indien de rechter, in een geval waarin de geleerde opinie van andere, door een der partijen geraadpleegde, deskundigen op gespannen voet staat met die van de door de rechter benoemde deskundige, de zienswijze van de door hem aangewezen deskundige volgt, zal de rechter zijn beslissing in het algemeen niet verder behoeven te motiveren dan door aan te geven dat de door deze deskundige gebezigde motivering, zeker als deze vooral is gebaseerd op bijzondere kennis, ervaring en/of intuïtie, hem overtuigend voorkomt. De rechter zal op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van de door hem aangewezen deskundige moeten ingaan, als deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze (vgl. HR 5 december 2003, ECLI:NL:HR: 2003:AN8478). Ten aanzien van zijn beslissing om de bevindingen van een deskundige al dan niet te volgen, geldt voor de rechter een beperkte motiveringsplicht (vgl. HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010: BK4476).
3.2.16.
De rechtbank stelt vast dat de deskundige in bijlage 8 van het deskundigenrapport uitvoerig is ingegaan op alle bezwaren van de man (en zijn financieel deskundige) en daarin geen aanleiding heeft gezien zijn rapport aan te passen. De door de deskundige gegeven uitleg komt de rechtbank overtuigend voor.
3.2.16.1. De door de man ingebrachte analyse (productie 2) die aan zijn stellingen ten grondslag ligt, is buiten beschouwing gelaten door de rechtbank (zie rechtsoverweging 1.2). Deze analyse kan dus geen onderbouwing vormen voor de stellingen van de man.
3.2.16.2. In het rapport van de deskundige is onderbouwd aangegeven waarom aan de stellingen van de man onder (1) en (2) is voorbijgegaan. Wat betreft onderdeel (3) merkt de rechtbank op dat de omstandigheid dat in het rapport vermeld staat dat bij de verkoop van woningen er vennootschapsbelasting verschuldigd is (pagina 9 van het rapport), niet in tegenspraak is met de stelling in het rapport dat er bij overdracht van de aandelen geen latente vennootschapsbelastingclaims zijn (verwerking commentaar van partij [naam man] , deel 1/2, pagina 1). Wat betreft de overdracht van aandelen wordt immers uitgegaan van de situatie dat de panden in de onderneming blijven. In dat geval is sprake van ‘
going concern’ (ongewijzigde en oneindige voortzetting van de huidige activiteiten) en ontstaat er geen belastingplicht. Overigens is in het rapport ook toegelicht dat bij een hypothetische aandelentransactie geen belasting verschuldigd is over de betreffende onroerende goederen (verwerking commentaar van partij [naam man] , deel 2/2, pagina 23). De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding af te wijken van de door de deskundige geformuleerde conclusie op de bezwaren. Dat de man het niet eens is met het oordeel van de deskundige, maakt dit oordeel nog niet onjuist. De rechtbank sluit zich aan bij het oordeel van de deskundige ook wat zijn reactie betreft op de specifieke (hiervoor) genoemde bezwaren van de man.
3.2.17.
Dit betekent dat de aandelen in Pela B.V. en de certificaten van aandelen in [naam bedrijf 2] . worden toegedeeld aan de man tegen de waarde van € 21.397.018,-.
3.2.18.
De rechtbank verwerpt het betoog van de man dat deze wijze van verdelen in de gegeven omstandigheden in strijd is met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
3.2.18.1. De leeftijd van partijen was bekend bij de benoeming van de deskundige. Een van de vragen van de rechtbank aan de deskundige was wat voor partijen fiscaal de gunstigste wijze van verdeling van de aandelen is. Deze vraag heeft de deskundige beantwoord met een verdeling bij helfte (zie pagina’s 7 en 63 van het rapport). Partijen hebben hier kennelijk niet voor gekozen en, zoals hiervoor overwogen, ziet ook de rechtbank gelet op de uitlatingen door partijen af van deze wijze van verdelen.
3.2.18.2. In hoofdstuk 18.3 van het rapport beschrijft de deskundige de fiscale gevolgen van een toedeling van de aandelen aan de man. Vast staat dat partijen bij de belastingdienst geen verzoek voor verlenging van de tweejaarstermijn voor het doorschuiven van de AB-claim hebben ingediend. Dit heeft tot gevolg dat de vrouw in box 2 inkomstenbelasting verschuldigd zal zijn over de meerwaarde (overdrachtsprijs minus verkrijgingsprijs) van haar aandeel in de aandelen. Deze verdeling heeft bovendien tot gevolg dat het risico van de verkoop van het ondernemingsvermogen niet alleen in negatieve, maar ook in positieve zin bij de man komt te liggen. Partijen hadden kunnen kiezen voor een andere wijze van verdeling met andere gevolgen. Dat zij daartoe niet zijn overgegaan en de rechtbank hebben verzocht te beslissen, komt voor rekening en risico van partijen.
(b)
de echtelijke woning + (c) de vakantiewoning + (e) auto in Nederland en de auto in Spanje
3.2.19.
Partijen zijn het eens over de waarde per de peildatum van:
- de echtelijke woning van € 1.275.000,-;
- de vakantiewoning in Spanje van € 895.000,-;
- de VW Tiguan in Nederland van € 25.000,-;
- de VW Tiguan in Spanje van € 5.000,-.
3.2.20.
Niet in geschil is dat de Jaguar in eigendom toebehoort aan Pela B.V., zodat deze auto niet tot de huwelijksgemeenschap behoort en niet in de verdeling zal worden betrokken.
3.2.21.
Wat betreft de wijze van verdeling van de bestanddelen (b), (c) en (e) zijn partijen het erover eens dat de bestanddelen worden toegedeeld aan de vrouw, tegen vergoeding aan de man van de helft van de waarde daarvan. De rechtbank acht deze verdeling, gelet op de overbedeling van de man door de toedeling aan hem van het ondernemingsvermogen, het meest billijk en zal in die zin beslissen.
(d) inboedel in Nederland en Spanje en het horloge van de vader van de man
3.2.22.
De vrouw stelt dat de inboedel al is verdeeld, althans dat de man daarvan afstand heeft gedaan. De man betwist het gestelde en verzoekt de inboedel te laten taxeren, aan de vrouw toe te delen onder de verplichting de helft van de getaxeerde waarde aan hem te vergoeden.
3.2.23.
De rechtbank constateert dat 14 juli 2021 als peildatum voor de omvang en waarde van de inboedel in Nederland en in Spanje geldt en dat er dus inmiddels ruim drieënhalf jaar is verstreken. Dat de inboedel al is verdeeld of dat de man daarvan afstand zou hebben gedaan, betwist de man en heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd. De inboedel in Nederland en in Spanje moeten dus alsnog in de verdeling worden betrokken.
3.2.24.
De rechtbank acht het nu nog laten taxeren van die inboedel niet opportuun. Niet gebleken is dat partijen beschikken over een lijst van inboedelgoederen per de peildatum en evenmin is gebleken dat het uitsluitend aan een van de partijen te wijten is dat het niet gelukt is om tot verdeling van de inboedel te komen. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank bepalen dat de inboedel in Nederland en in Spanje per de peildatum 14 juli 2021 bij helfte tussen partijen wordt verdeeld.
3.2.25.
De man verzoekt afgifte door de vrouw aan hem van het horloge van zijn vader.
Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat het horloge is geschonken aan [naam zoon] , de zoon van partijen. Dit is door de man bevestigd. Gelet hierop behoort het horloge niet tot de huwelijksgemeenschap van partijen en kan het niet in de verdeling worden betrokken. Het door de man verzochte, wordt dan ook afgewezen. De vrouw heeft op de mondelinge behandeling toegezegd dat zij het horloge aan [naam zoon] zal afgeven en de rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw zich aan deze toezegging houdt.
(f) de banksaldi
3.2.26.
Beide partijen verzoeken te bepalen dat elk van partijen krijgt toegedeeld de bankrekening(en) die op alleen zijn/haar naam staat/staan; van alle bankrekeningen van partijen die op de peildatum 14 juli 2021 nog bestaan, zijn elk van partijen gerechtigd tot de helft van de saldi voor zover positief en bijdrageplichtig voor de helft van de saldi voor zover negatief. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden om welke bankrekeningen het precies gaat, zodat ervan afgezien wordt om rekeningnummers en banksaldi in deze beschikking op te nemen.
(g) de polissen
3.2.27.
Partijen zijn het erover eens dat de polissen bij Nationale Nederlanden op naam van de man bij de pensioenverevening en niet in de verdeling moeten worden betrokken.
De rechtbank zal ten aanzien van deze polissen dus geen beslissing nemen.
3.2.28.
Niet in geschil is dat op de peildatum tot de huwelijksgemeenschap behoorden een lijfrentepolis bij ASR ( [polisnummer 1] ) op naam van de man, een uitvaartpolis bij Ardanta ( [polisnummer 2] ) op naam van de man en een lijfrentepolis bij Aegon ( [polisnummer 3] ) op naam van de vrouw. De vrouw verklaart onweersproken dat de lijfrentepolis op haar naam op 16 juli 2024 aan haar is uitgekeerd voor het bedrag van € 4.145,-. De rechtbank zal deze polis aan de vrouw toedelen, tegen vergoeding van de helft van het uitgekeerde bedrag aan de man.
Wat betreft de polissen op naam van de man stelt de rechtbank vast dat de man geen stukken in het geding heeft gebracht waaruit de contante waarde van die polissen blijkt per 14 juli 2021 en dat de man evenmin onderbouwd stelt welk bedrag aan latente belastingclaim daarop in aftrek moet worden gebracht. Dit komt voor rekening en risico van de man.
Gelet hierop zal de rechtbank naar billijkheid bepalen dat de polissen op naam van de man aan hem zullen worden toegedeeld tegen de geschatte netto totaalwaarde – dus met inachtneming van een daarop rustende belastingclaim – per peildatum van € 20.000,-.
De helft van die waarde moet de man dus aan de vrouw vergoeden.
(h) lening aan [naam dochter]
3.2.29.
Beide partijen verzoeken de lening aan hun dochter [naam dochter] van € 11.000,- aan de vrouw toe te delen, onder de verplichting om de helft van de waarde daarvan (€ 5.500,-) aan de man te vergoeden. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
3.3.
Voorschot verdeling
3.3.1.
Tussen partijen is in geschil welk totaalbedrag als voorschot op de verdeling aan partijen is uitgekeerd. Vast staat dat het bedrag van € 40.000,- via een bankrekening van partijen is gestort. Verder staat vast dat er in 2023 drie stortingen via dividenduitkeringen vanuit Pela B.V. hebben plaatsgevonden. Wat betreft de voorschotten via de dividenduitkeringen stelt de man dat uitgegaan moet worden van de betaalde bedragen van € 247.058, € 655.000 en € 186.388,50 (in dus totaal van € 1.088.446,50). De vrouw stelt dat op die bedragen de daarover door haar verschuldigde inkomstenbelasting in aftrek moet worden gebracht, tenzij de man kan aantonen dat ook hij die belasting in privé heeft gedragen.
3.3.2.
De rechtbank overweegt dat de betaalde voorschotbedragen in aanmerking worden genomen en dus het door de man gestelde totaalbedrag van € 1.128.446,50. Hoe de man de daarover verschuldigde belasting heeft voldaan, is voor de verdeling immers niet relevant.
3.4.
Conclusie verdeling
3.4.1.
Hieronder wordt schematisch weergegeven welke goederen voor welke waarde aan welke echtgenoot worden toegedeeld:
aan de vrouw
met waarde
aan de man
met waarde
Goederen:
(a) de aandelen in Pela B.V. en de certificaten van aandelen in [naam bedrijf 2] .
€ 21.397.018
(b) de echtelijke woning in Capelle aan den IJssel
€ 1.275.000
(c) de vakantiewoning in Spanje
€ 895.000
(d) de auto’s in Nederland en in Spanje
€ 30.000
(e) de helft van de saldi bankrekeningen
€ pm
pm
(f) de helft van de inboedel in Nederland en in Spanje
nvt
nvt
(g) de polis t.n.v. vrouw (Aegon [polisnummer 3] )
de polissen t.n.v. man ( [polisnummer 1] en
Ardanta [polisnummer 2] )
€ 4.145
€ 20.000
(h) de lening aan [naam dochter]
€ 11.000
Totaal goederen
€ 2.215.145+/- pm (e)
€ 21.417.018+/- pm (e)
3.4.2.
De waarde van de huwelijksgemeenschap per peildatum bedraagt – behoudens de saldi van de bankrekeningen – € 23.632.163,- (€ 2.215.145 + € 21.417.018), zodat elk van partijen een bedrag een bedrag van afgerond € 11.816.081,50 toekomt. Omdat de vrouw in totaal bezittingen ter waarde van € 2.215.145,- toegedeeld krijgt, wordt zij onderbedeeld voor het bedrag van € 9.600.936,50 te verminderen met de betaalde voorschotten van € 1.128.446,50 resteert € 8.472.490,-. In dit bedrag is nog niet het saldo van de bankrekeningen betrokken. Partijen hebben de rechtbank hierover niet dan wel onvoldoende ingelicht en dienen dit saldo zelf nog bij de afrekening te betrekken.
3.4.3.
De rechtbank zal de verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen op de hiervoor weergegeven wijze vaststellen.
3.4.4.
De vrouw verzoekt deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De man verzet zich hiertegen niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw een gerechtvaardigd belang bij de verzochte uitvoerbaarheid bij voorraad. Als gevolg van de verdeling is de vrouw niet langer behoeftig, zodat haar verzoek tot een onderhoudsbijdrage zal worden afgewezen (zie hierna). Daarbij wordt het in het belang van beide partijen geacht dat er na jaren procederen en een omvangrijk deskundigenbericht uitvoering kan worden gegeven aan de verdeling.
3.5.
Onderhoudsbijdrage
3.5.1.
Het verzoek van de vrouw strekt ertoe een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 13.825,- per maand vast te stellen totdat de verdeling van de huwelijksgemeenschap feitelijk tot stand is gebracht (zie rechtsoverweging 2.7.1. van de beschikking van 6 september 2021). In haar bericht van 2 oktober 2024 – in samenhang met dat wat zij op de mondelinge behandeling heeft verklaard – stelt de vrouw dat zij niet behoeftig is als de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen vaststelt op de door haar voorgestelde wijze en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaart.
3.5.2.
Het verweer van de man strekt ertoe dat de vrouw na verdeling van de huwelijks-gemeenschap in haar eigen levensonderhoud moet kunnen voorzien.
3.5.3.
De rechtbank constateert dat in deze beschikking de verdeling van de huwelijks-gemeenschap zal worden vastgesteld en dat deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Door deze verdeling beschikt de vrouw over een zodanig vermogen dat zij geacht wordt in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. De rechtbank zal verzochte onderhoudsbijdrage dan ook afwijzen.

4.De beoordeling van de procedure over de gebruiksvergoeding

4.1.
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw aan hem een vergoeding voor het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning voldoet, met ingang van 6 januari 2023 tot aan de feitelijke levering van € 3.325,- per maand.
4.2.
De vrouw verzoekt zelfstandig te bepalen dat de man aan de vrouw een vergoeding voldoet, met ingang van 4 april 2023 tot aan de feitelijke levering voor het uitsluitend gebruik van (1) de vakantiewoning in Spanje, (2) het spaargeld van partijen en (3) het ondernemingsvermogen.
4.3.
Bij bericht van 2 oktober 2024 heeft de vrouw haar verzoek ten aanzien van het ondernemingsvermogen ingetrokken, zodat dit deel voor afwijzing gereed ligt.
4.4.
De man stelt dat hij zijn verzoek op de voet van artikel 3:168 lid 2 BW bij de kantonrechter heeft ingediend, zodat de rechtbank niet bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. De rechtbank is van oordeel dat een verzoek om een gebruiksvergoeding als nevenvoorziening in de echtscheidingsprocedure gevraagd had kunnen worden. Artikel 827 lid 1 onder g Rv stelt als enige voorwaarde dat er voldoende samenhang moet zijn met de echtscheiding en niet te verwachten is dat de behandeling tot onnodige vertraging van het geding zal leiden. Gelet hierop acht de rechtbank zich bevoegd om op de verzoeken tot een gebruiksvergoeding te beslissen.
4.5.
Partijen gronden hun verzoek op artikel 3:169 BW. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. HR 22 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9143) heeft dat artikel mede tot strekking om de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, te verplichten de deelgenoot die aldus verstoken blijft van het gebruik en het genot waarop hij recht heeft, schadeloos te stellen bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding. Bij de beoordeling van de verzoeken geldt verder dat op grond van artikel 3:166 lid 3 BW de rechtsbetrekking tussen de deelgenoten wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat de over en weer verzochte gebruiksvergoedingen als in strijd met de redelijkheid en billijkheid zullen worden afgewezen. Het inleidend verzoek tot echtscheiding dateert van 14 juli 2021. Dat de verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen niet eerder dan bij deze beschikking tot stand is gekomen, wordt veroorzaakt door beide partijen. De lange duur van afwikkeling van de verdeling rechtvaardigt dan ook geen gebruiksvergoedingen, maar blijft voor rekening en risico van partijen. De verzoeken worden dan ook afgewezen.

5.Proceskosten

in de procedure met zaak- en rekestnummer: C/10/625622 / FA RK 21/7027:
5.1.
Bij beschikking van 6 september 2022 (rechtsoverweging 2.6.10.) is de hoogte van het voorschot vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag van € 211.750,- (inclusief BTW). Bij beschikking van 20 juli 2023 is een aanvullend voorschot vastgesteld van € 60.500,- (inclusief BTW). De eindfactuur van de deskundige bedraagt € 272.500,- (inclusief BTW) en is gelijk aan de betaalde voorschotten.
5.2.
Geen van partijen maakt inhoudelijke opmerkingen over de eindfactuur en het urenoverzicht van de deskundige, zodat de rechtbank de door de deskundige in rekening gebrachte kosten in overeenstemming met de verrichte werkzaamheden acht en de kosten van de deskundige vaststelt op € 272.500,- (inclusief BTW).
5.3.
Bij genoemde beschikkingen is bepaald dat de voorschotten door Pela B.V. worden voldaan. Wat betreft de interne draagplicht van partijen van deze kosten is niet gesteld of gebleken dat afgeweken moet worden van een draagplicht bij helfte, zodat de rechtbank hiervan uitgaat.
5.4.
Voor het overige worden de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in de procedures met zaak- en rekestnummer: C/10/622111 / FA RK 21-5404 en C/10/652374 / FA RK 23-925:
5.5.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
in de procedure met zaaknummer / rekestnummer: C/10/622111 / FA RK 21-5404:
6.1.
wijst de verzoeken van de vrouw tot afgifte van stukken en tot een onderhoudsbijdrage af;
6.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de procedure met zaaknummer / rekestnummer: C/10/625622 / FA RK 21/7027:
6.3.
stelt de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vast, in die zin dat:
aan de vrouw worden toegedeeld:
 de echtelijke woning in Capelle aan den IJssel ( [adres 1] , [postcode] ) voor het bedrag van € 1.275.000,-;
 de vakantiewoning in Jávea, Spanje ( [adres 2] ) voor het bedrag van € 895.000,-;
 de VW Tiguan in Nederland en de VW Tiguan in Spanje voor het bedrag van € 30.000,-;
 de helft van de inboedel in Nederland en in Spanje;
 de polis bij Aegon [polisnummer 3] voor het bedrag van € 4.145,-;
 de helft van de saldi van de bankrekeningen van partijen per 14 juli 2021;
 de lening aan dochter [naam dochter] van € 11.000,-;
aan de man worden toegedeeld:
 de aandelen van de man in Pela B.V. en de certificaten van aandelen van de man in [naam bedrijf 2] . voor het bedrag van € 21.397.018,-;
 de helft van de inboedel in Nederland en in Spanje;
 de lijfrentepolis bij [polisnummer 1] en de uitvaartpolis bij Ardanta [polisnummer 2] voor het bedrag van € 20.000,-;
 de helft van de saldi van de bankrekeningen van partijen per 14 juli 2021;
6.4.
stelt vast dat elk van partijen voor de helft, dus elk voor het bedrag van € 136.250,-draagplichtig is voor de kosten van de deskundige;
6.5.
verklaart de beslissingen in 6.3. en 6.4. uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
compenseert de overige proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de procedure met zaaknummer / rekestnummer: C/10/652374 / FA RK 23-925:
6.7.
wijst het verzochte af;
6.8.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Siemons, voorzitter tevens rechter, mr. J. van den Bos en mr. E.M. Moerman, rechters, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van
mr. E.S. Jansen, griffier, op 25 maart 2025.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon of binnen drie maanden nadat zij op andere manier is betekend en openlijk bekend gemaakt. Het beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.