ECLI:NL:RBROT:2025:400

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
10.220528.24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging brandstichting en bewezenverklaring bedreiging en mishandeling door psychotische verdachte

Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1982, die werd beschuldigd van poging tot brandstichting en bedreiging van buurtbewoners, alsook mishandeling van een buurman. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de gasslang in haar woning had doorgeknipt, maar dat er onvoldoende bewijs was dat dit had geleid tot een aanmerkelijke kans op een explosie. De rechtbank concludeerde dat er geen concrete gegevens waren over de gasconcentratie en de situatie ter plaatse, waardoor de poging tot brandstichting niet wettig en overtuigend kon worden bewezen. De verdachte werd vrijgesproken van dit feit.

Wel werd bewezen verklaard dat de verdachte haar buurman had bedreigd en hem in zijn arm had gebeten. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die ten tijde van de feiten in een psychose verkeerde. De psychiater en psycholoog concludeerden dat de verdachte niet toerekeningsvatbaar was. Gezien deze omstandigheden werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank oordeelde dat de behandeling van de psychose kon plaatsvinden in het kader van een zorgmachtiging, zonder dat een voorwaardelijke tbs-maatregel nodig was. De rechtbank benadrukte het belang van effectieve zorg en begeleiding voor de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor een strafbaar feit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10.220528.24
Datum uitspraak: 14 januari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [gebortedatum] 1982,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsman mr. N. Claassen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 december 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de (pro-forma) terechtzitting van 17 oktober 2024 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.Standpunt officier van justitie

De officier van justitie mr. I. Barendregt heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde;
  • ontslag van alle rechtsvervolging voor beide feiten;
  • oplegging van een maatregel ter beschikkingstelling (tbs) met voorwaarden;
  • het verlenen van een zorgmachtiging in het kader van artikel 2.3 Wet forensische zorg (Wfz), verzocht in een afzonderlijke maar gelijktijdig behandelde verzoekschriftprocedure;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Wetboek van Strafrecht (Sr);
  • oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z Sr.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte opzet heeft gehad op het teweeg brengen van een ontploffing dan wel brandstichting. Dit blijkt uit de verklaring van de verdachte afgelegd bij de politie waarin zij bekent de gasslang te hebben doorgeknipt omdat zij woedend was op de buren. Met dit handelen van de verdachte was sprake van een deugdelijke poging tot het veroorzaken van een explosie dan wel brandstichting. Algemeen bekend is dat bij het doorknippen van een gasslang gas vrijkomt. De gaslucht werd ook door de buren waargenomen in de portiek. Het vrijelijk laten stromen van gas is voldoende voor ontploffingsgevaar, aldus de officier van justitie.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken. Zij heeft de aanmerkelijke kans op een ontploffing niet aanvaard. Er is gas in de woning vrijgekomen. Op grond van het dossier is echter onduidelijk in hoeverre er sprake is geweest van een dusdanige gasophoping dat een explosie kon volgen. Er is geen informatie beschikbaar over de inrichting van de woning en de situatie destijds. Het is niet bekend of de gasconcentratie in de woning is gemeten en geverbaliseerd. Er was sprake van een schreeuw om hulp. Van de subsidiair ten laste gelegde bedreiging was ook geen sprake nu de uitingen door de verdachte zijn gedaan uit woede dan wel onmacht.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte op 7 juli 2024 de gasslang in haar woning heeft doorgeknipt, dat zij vervolgens haar woning heeft verlaten en haar voordeur open heeft laten staan. De rechtbank constateert dat het dossier geen informatie bevat over de situatie ter plaatse, zoals een situatietekening of een beschrijving van de woning en het portiek. Zo is onvoldoende duidelijk geworden waar de keuken zich ten opzichte van de openstaande voordeur bevond, of en waar zich ramen en deuren in de keuken, aangrenzende vertrekken en het portiek bevonden, en of deze openstonden. Ook zijn er geen concrete gegevens bekend over de gasconcentratie, bijvoorbeeld door middel van een meting. Uit het dossier kan slechts worden afgeleid dát er gas is gemeten en dat de brandweer aan de politie heeft meegedeeld dat zij ramen en deuren heeft geopend en de woning heeft geventileerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet komen vast te staan dat door het handelen van de verdachte (het doorknippen van de gasslang in combinatie met het open laten staan van de voordeur) sprake is geweest of heeft kunnen zijn van een zodanige gasophoping dat een aanmerkelijke kans op gevaar voor een explosie heeft (kunnen) bestaan. Aan de vervolgvraag of de verdachte de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard, wordt dan ook niet toegekomen. Als gevolg hiervan kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd een ontploffing te weeg te brengen. Nu verder onduidelijk is wanneer en hoe de brandplek in de keuken van de verdachte is ontstaan, kan ook niet worden bewezen dat de verdachte open vuur in aanraking heeft gebracht of heeft willen brengen met het gas. Dat de verdachte heeft geprobeerd brand te stichten, is dan ook niet gebleken.
Een en ander betekent dat de onder 1 primair ten laste gelegde poging brandstichting dan wel poging tot het teweegbrengen van een explosie niet wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte haar buurtbewoners heeft bedreigd met de dood. Nadat de verdachte de gasslang had doorgeknipt en de woning had verlaten, heeft zij tegen haar buurman [slachtoffer 1] gezegd: ‘
Ik dacht dat jullie dood waren’. De rechtbank is van oordeel dat dit handelen van de verdachte erop was gericht om haar buurtbewoners vrees aan te jagen.
4.2.
Feit 2
Standpunt officier van justitie
De aan de verdachte ten laste gelegde mishandeling kan bewezen worden verklaard. Verschillende buren hebben verklaard dat de verdachte werd vastgehouden toen zij de omgeving van haar woning weer wilde verlaten en probeerde te vluchten. Er volgde een worsteling. Verdachte werd vervolgens gefixeerd. Er was sprake van een heterdaadsituatie. Tegen die achtergrond mocht verdachte worden aangehouden en was er, toen zij aangever in zijn hand beet, geen sprake van noodweer.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat geen sprake meer kon zijn van een (burger)aanhouding op heterdaad, nu de verdachte geruime tijd bij de woning is weggeweest. De verdachte werd besprongen en vervolgens geslagen door de buurtbewoners. De beet is een proportionele actie geweest om zichzelf te verdedigen. De verdachte doet een beroep op noodweer.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte haar buurman [slachtoffer 1] in zijn arm heeft gebeten toen hij haar probeerde aan te houden. De rechtbank is van oordeel dat er sprake was van een heterdaadsituatie. Door de buren werd geconstateerd dat er een gevaarlijke situatie was ontstaan door het mogelijk strafbaar handelen van de verdachte. Een burgeraanhouding was daarom, bij het terugkeren van de verdachte, gerechtvaardigd nu dit het eerste moment was dat de buren de verdachte zagen na de constatering van het feit. Uit de verklaringen van de buurtbewoners blijkt dat enig geweld nodig was om de verdachte te fixeren. Dat daarbij de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn overschreden, is niet aannemelijk geworden. Van een noodweersituatie aan de zijde van de verdachte is derhalve geen sprake geweest. Het beroep op noodweer slaagt daarom niet. Dit betekent dat de verdachte door in de arm van [slachtoffer 1] te bijten zich heeft schuldig gemaakt aan mishandeling. Het onder 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In
bijlage IIheeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1 Subsidiair
zij op 7 juli 2024 te Dordrecht,
[slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht ,
door de gasslang van het gasfornuis door te snijden en vervolgens gas uit die gasslang te laten stromen en (vervolgens) de woning te verlaten;
2
zij op 7 juli 2024 te Dordrecht,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] in de arm te bijten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
2
mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van de pro Justitia-rapporten van 4 november 2024, opgesteld door [naam 1], psychiater, en [naam 2], psycholoog.
Uit het psychologisch en psychiatrisch onderzoek is onder meer naar voren gekomen dat ten tijde van de bewezenverklaarde feiten bij de verdachte sprake was van een psychose met een waan over de buren. De verdachte lijdt aan een ongespecificeerde schizofreniespectrum-stoornis of andere psychotische stoornis, waarbij het bestaan van schizofrenie wordt vermoed. Daarnaast is sprake van een cognitieve beperking en functioneert de verdachte op licht verstandelijk beperkt niveau. Dit wordt veroorzaakt door cognitieve problemen die zijn ontstaan als gevolg van de psychotische stoornis en/of door een premorbide verstandelijke beperking. Verder is sprake van een matige stoornis in het gebruik van cannabis die in detentie in gedwongen remissie is gegaan.
Uit de rapporten blijkt dat de verdachte als gevolg van de psychose dacht dat de buren tegen haar samenspanden, haar terroriseerden en gek probeerden te maken. Hierover ontstond een grote boosheid die de verdachte niet meer kon beheersen. Zowel haar woede als radeloosheid worden gekwalificeerd als volledig waangestuurd. Daarnaast rookte zij veel cannabis, hetgeen haar psychotische belevingen en verwardheid zal hebben versterkt. Ook zal haar cognitieve beperking ervoor hebben gezorgd dat zij niet adequaat met de ontstane situatie kon omgaan. Er is een direct verband tussen de inhoud van de psychose en de tenlastegelegde feiten. Het advies van zowel de psychiater als de psycholoog is om de tenlastegelegde feiten bij een bewezenverklaring niet aan de verdachte toe te rekenen.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De bewezen verklaarde feiten kunnen de verdachte, wegens een ziekelijke stoornis die aanwezig was tijdens het begaan van die feiten, geheel niet worden toegerekend. Dit betekent dat de verdachte gelet op de volledig ontoerekeningsvatbaarheid niet strafbaar is en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Oplegging maatregel(en) en/of zorgmachtiging?

7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft naar aanleiding van de rapportages in een aparte procedure een verzoekschrift ingediend tot het verlenen van een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: de Wvggz). Dit verzoek is tegelijk met deze strafzaak behandeld. De officier van justitie heeft daarnaast in deze strafzaak de oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden geëist, omdat een zorgmachtiging niet gericht is op het inperken van het recidiverisico. Volgens de officier van justitie is daarom in dit geval alleen een zorgmachtiging niet toereikend en vordert zij naast de verzochte zorgmachtiging tevens oplegging van een voorwaardelijke tbs-maatregel.
7.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om te volstaan met het verlenen van een zorgmachtiging. Deze maatregel is minder ingrijpend en afdoende om het recidiverisico in te perken, zoals ook de deskundigen hebben gerapporteerd. De vordering tot oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden dient te worden afgewezen, aldus de raadsman.
7.3.
Beoordeling
Nu de bewezenverklaarde feiten de verdachte niet worden toegerekend, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het opleggen van een maatregel passend en geboden is, gelet op de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft bij het maken van deze afweging het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige bedreiging van haar buren en aan mishandeling van een buurman. De rechtbank heeft weliswaar niet kunnen vaststellen dat sprake is geweest van een poging tot brandstichting of het teweegbrengen van een ontploffing, maar dat neemt niet weg dat zij de bedreiging als een zeer ernstige aanmerkt. Hiermee heeft de verdachte haar buren veel vrees aangejaagd. Het is begrijpelijk dat de buren zich hierdoor niet meer veilig voelden in hun woning, een plek waar dit gevoel van veiligheid juist zo belangrijk is. Ook in het algemeen draagt een dergelijk strafbaar feit bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 oktober 2024 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De Pro Justitia-rapportages
De verdachte heeft meegewerkt aan een onderzoek naar haar geestvermogens.
Dit onderzoek is uitgevoerd door de psychiater [naam 1] en de psycholoog [naam 2]. De resultaten daarvan zijn neergelegd in de pro Justitia-rapportages van 4 november 2024. In aanvulling op hetgeen hiervoor reeds is overwogen, acht de rechtbank uit deze rapportage met name de volgende passages van belang:
[uit het rapport van de psychiater, p. 21:]
(..) bij betrokkene[is]
sprake van een ongespecificeerde schizofreniespectrum of
andere psychotische stoornis, waarbij het bestaan van schizofrenie wordt vermoed. Daarnaast functioneert betrokkene op licht verstandelijk beperkt niveau. Dit wordt veroorzaakt door een cognitieve stoornis die is ontstaan als gevolg van de psychotische stoornis en/of door een premorbide reeds bestaande lichte verstandelijke beperking. Verder is sprake van een matige stoornis in het gebruik van cannabis die in detentie in gedwongen remissie is gegaan.
[uit het rapport van de psychiater, p. 25-26:]
(..) op basis van de klinische risico inschatting, het risico hanteringsinstrument en de inventarisatie van beschermende factoren, wordt het risico op recidive in de huidige situatie als matig ingeschat, waarbij de psychose inmiddels is verbleekt, maar nog niet volledig in remissie is gegaan. De psychose is de belangrijkste delictfactor. Het risico zal lager worden als de psychose verder in remissie gaat, maar het risico zal hoger worden als er meer psychotische belevingen zouden ontstaan en medicatie speelt hierin een belangrijke rol.
Interventieadvies
Het advies is om betrokkene klinisch te behandelen voor haar psychotische stoornis. Het is van belang om betrokkene medicamenteus te blijven behandelen en om deze behandeling te optimaliseren door het verhogen van de dosering van de medicatie als de psychose blijft bestaan en eventueel het omzetten naar een ander anti psychotisch medicijn als olanzapine onvoldoende effectief is of te veel bijwerkingen heeft, zodat de psychose zo veel mogelijk (en het liefst volledig) in remissie gaat. Het heeft vanwege het beperkte ziektebesef van betrokkene de voorkeur om dit te doen met een medicijn dat ook als depot kan worden gegeven, zodat buiten detentie beter kan worden gevolgd of betrokkene de medicatie nog gebruikt. Vervolgens is het nodig om na te gaan welke ondersteuning betrokkene nodig heeft en lijkt het, mede ook vanwege de verstandelijke beperking, nodig om toe te werken naar begeleid wonen. Tijdens het begeleid wonen zal langere tijd ambulante behandeling nodig zijn, waarbij er opnieuw meer psychotische verschijnselen en vervolgens gevaar kunnen ontstaan als de medicatie in de toekomst zou worden gestaakt. Indien mogelijk worden ook de naasten van betrokkene bij de behandeling te betrokken. Verder is het nodig dat er aandacht is voor het cannabisgebruik en dat een hierop gerichte behandeling wordt gegeven als hierin een terugval is. Het is tijdens de behandeling ook nodig om rekening te houden met de verstandelijke beperking van betrokkene en derhalve is het advies om betrokkene te behandelen in een kliniek die hierin is gespecialiseerd, zoals bijvoorbeeld de kliniek Wier+ van Fivoor of een soortgelijke kliniek.
Strafrechtelijke (juridische) kader(s)
Bij betrokkene is de psychose de belangrijkste delictfactor en er is vooral een goede behandeling van de psychose nodig. Betrokkene heeft een grotendeels blanco justitiële voorgeschiedenis, geeft aan mee te werken aan ambulante behandeling (maar wil eigenlijk liever niet klinisch worden behandeld) en ze lijkt ook in het verleden de adviezen van de behandelaren opgevolgd te hebben. Daarbij kan ze mogelijk niet terug naar haar woning, waardoor er (als dat klopt) ook weinig alternatieve[n]
zijn voor een klinische behandeling en vervolgens verblijf in het begeleid wonen. Een behandeling in een civielrechtelijk kader heeft (voor zover ik kan overzien) nog niet plaatsgevonden. De verwachting is dat het acute beeld (de psychose) relatief snel verder naar de achtergrond kan gaan en dit lijkt deels ook al te zijn gebeurd in detentie. De behandeling zou derhalve plaats moeten kunnen vinden met een zorgmachtiging en het advies is om te laten onderzoeken of een zorgmachtiging kan worden afgegeven in het kader van de schakelbepaling artikel 2.3 van de Wet forensische zorg, zodat betrokkene op basis van deze maatregel eerst klinisch kan worden behandeld. Ondergetekende verwacht dat een periode van zes maanden voldoende zou moeten zijn om betrokkene op medicatie in te stellen, waarna de behandeling vrijwillig of in het kader van de WVGGZ kan worden voorgezet.
Er kan bij een bewezenverklaring van een deel van het tenlastegelegde (het eerste feit) vanwege de ernst van het tenlastegelegde ook worden gedacht aan het opleggen van de tbs maatregel. In het geval wordt gekozen voor het opleggen van de tbs maatregel is de verwachting dat tbs met voorwaarden mogelijk is, ook al geeft betrokkene ook al aan eigenlijk niet klinisch te willen worden behandeld. Bovendien is een langdurige behandeling in een tbs kliniek eigenlijk niet nodig, omdat de psychose reeds grotendeels naar de achtergrond is gegaan. Ook is geen verhoogd beveiligingsniveau nodig om de behandeling verantwoord vorm te geven. Het voordeel van de tbs maatregel is dat betrokkene dan langer zal worden gevolgd. Dit kan een voordeel zijn om recidive te beperken, omdat het mogelijk minder duidelijk is als zij psychotische verschijnselen heeft. Aan de andere kant zou ook behandeling in het kader van een zorgmachtiging afdoende moeten zijn en is het de vraag hoeveel tbs met voorwaarden in termen van recidivepreventie hieraan zal toevoegen.
[uit het rapport van de psycholoog, p. 29-31:]
Klinische risicotaxatie
(..) geconcludeerd[wordt]
dat de kans op geweldsdelicten, vergelijkbaar met het huidige tenlastegelegde, op de korte termijn klein is, en op langere termijn kan oplopen naar matig.
Beschermende factoren
Er is sprake van enkele interne beschermende factoren in de vorm van een redelijk ziektebesef, enig ziekte-inzicht en een behoorlijke motivatie voor (ambulante) psychiatrische en medicamenteuze behandeling en woonbegeleiding. Deze beschermende factoren laten echter, gegeven de aard en ernst van de pathologie, onverlet dat ze in aanzienlijke mate afhankelijk is van externe beschermende factoren in de vorm van psychiatrische behandeling, woonbegeleiding en toezicht om duurzaam stabiel te blijven functioneren en een terugval in paranoïde-psychotische ontregeling te voorkomen.
Interventie-advies en juridisch(e) kader(s)
Om de kans op recidive te verkleinen is klinische behandeling, gevolgd door ambulante psychiatrische behandeling en woonbegeleiding noodzakelijk. Tijdens een (relatief korte) klinische fase die niet in een FPA hoeft plaats te vinden, dient de focus te liggen bij een optimale medicamenteuze (trauma)behandeling en psycho-educatie, met als doelen stabilisatie, haar losweken van haar paranoïde gedachten rondom haar buren en het voorbereiden op en organiseren van een daarop volgend ambulant/poliklinisch nazorg/woonbegeleidingstraject.
Een zorgmachtiging krachtens de Wet Verplichte Geestelijke Gezondheidszorg (WVGZZ) op grond van artikel 2.3 Wet Forensische Zorg (WFZ) biedt naar de mening van ondergetekende voldoende mogelijkheden om betr. effectief te begeleiden en te behandelen, met voldoende waarborgen voor de maatschappelijke veiligheid, ook omdat betr., ondanks haar ambivalente houding ten opzichte van hulpverleners, voldoende (duurzaam) gemotiveerd is om professionele hulp te accepteren. Ondergetekende adviseert Uw College aldus om de mogelijkheden te laten onderzoeken om betr. te laten begeleiden en behandelen in het kader van een zorgmachtiging krachtens de Wet verplichte Geestelijke Gezondheidszorg.
Het reclasseringsrapport
Naar aanleiding van de pro Justitia-rapportage heeft de reclassering de (on)mogelijkheden van tbs met voorwaarden onderzocht. Dat onderzoek is voorgelegd en bediscussieerd in het TBS-casuïstiekoverleg van de drie reclasseringsorganisaties en een psychiater van het NIFP. In het hieruit voortvloeiende adviesrapport van 16 december 2024 is als volgt geconcludeerd:
Betrokkene erkent richting [de rapporteur] dat ze psychische problemen heeft maar lijkt ze kleiner te maken dan ze zijn. Ze legt problemen, die ze tegen komt in haar leven, vooral bij de ander. Zaken die haar leven kunnen stabiliseren wijst ze grotendeels af, in tegenstelling van wat ze zei tegen de Pro Justitia rapporteurs. Zo zegt ze een depot of medicatie verhoging, mocht dit nodig zijn, te weigeren. Ze spreekt uit haar medicatie na detentie weer fors te willen verminderen. Daarnaast geeft ze aan geen klinische behandeling te willen en zegt ze niet begeleid te willen wonen (..). Ambulante begeleiding aan huis, het liefst in de woning waar ze ten tijde van het ten laste gelegde woonde en waar de feiten gebeurden, zou ze wel willen. Dit zou echter, volgens reclassering, een contra indicatie zijn, terugkeren naar deze woning. Dit omdat betrokkene nog steeds van mening is dat de buren het slecht met haar voor hebben. Bij Yulius was ze op vrijwillige basis in behandeling. Hier had ze medicamenteuze behandeling, maar weigerde ze gespreksbehandeling omdat ze hier de noodzaak niet voor in zag. Door deze standpunten van betrokkene stelt de reclassering dat een TBS maatregel met voorwaarden niet haalbaar is. Betrokkene zal zich, naar alle waarschijnlijkheid, niet kunnen conformeren aan de voorwaarden. Betrokkene wenst niet mee te werken aan een door de reclassering voorgesteld risico managementplan, wat een TBS voorwaarden kader niet uitvoerbaar maakt. Daarnaast kan betrokkene gezien worden als een first offender met een hulpverleningsgeschiedenis in de GGZ. Ze was eerder in zorg bij Yulius, Vivens, stichting MEE en staat onder beschermingsbewind bij Scheltens&co. De reclassering schat een zorgmachtiging, zoals geadviseerd wordt door beide, eerder genoemde, Pro Justitia rapporteurs in als beter passend.
TBS met voorwaarden naast een zorgmachtiging?
Als gezegd vindt de officier van justitie het noodzakelijk dat, naast de verzochte zorgmachtiging, een tbs-maatregel wordt opgelegd, gelet op de persoon van de verdachte en de beperkingen van een zorgmachtiging qua behandeling en huisvesting. Alles afwegend volgt de rechtbank dit standpunt niet. De verdachte is uitvoerig door pro Justitia-deskundigen onderzocht en op grond van de resultaten van dit onderzoek zijn gedegen adviezen tot stand gekomen. De voor de rechtbank doorslaggevende factoren daaruit zijn dat bij de verdachte geen sprake is van een hoog risico op gevaarlijk of gewelddadig gedrag, dat een klinische behandeling met een langdurige en intensieve behandelinterventie in een beveiligde setting niet nodig wordt geacht, dat het recidiverisico grotendeels met medicatie kan worden ondervangen en dat de verdachte in het verleden bereid en in staat is geweest om zelfstandig hulp te zoeken. Verder is van belang dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank staan daartegenover onvoldoende zwaarwegende argumenten om, in aanvulling op een zorgmachtiging, een voorwaardelijke tbs-maatregel op te leggen. De psychose is de belangrijkste delictfactor. Er is dan ook vooral een goede behandeling van de psychose noodzakelijk. Deze behandeling kan in dit geval plaatsvinden in het kader van een zorgmachtiging. De rechtbank heeft daarnaast oog voor de problematiek rondom de huisvesting van de verdachte, maar die kan naar haar oordeel niet gelden als zelfstandige grond voor het opleggen van die maatregel. Daarbij neemt zij in aanmerking dat artikel 2.1 lid 4 Wvggz vereist dat bij de uitvoering en beëindiging van een zorgmachtiging rekening wordt gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk verkeer te bevorderen, waaronder is begrepen huisvesting en nazorg. Verder is het de rechtbank genoegzaam gebleken dat de (overige) zorg, begeleiding en behandeling die de verdachte nodig heeft, kan worden aangereikt in het kader van een zorgmachtiging.
7.4.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank, met de NIFP-deskundigen, van oordeel dat een zorgmachtiging voldoende waarborgen biedt om ernstig nadeel afdoende te ondervangen. Omdat de rechtbank gelet op het beginsel van subsidiariteit moet kiezen voor de minst ingrijpende vorm van effectieve zorg voor de verdachte, zal zij niet – ook – een tbs-maatregel opleggen. De toewijzende beslissing op het verzoekschrift tot het verlenen van een zorgmachtiging wordt tegelijk met deze uitspraak bij afzonderlijke beschikking afgegeven.

8.Maatregel ex artikel 38v en 38z Sr?

De officier van justitie heeft een contact- en locatieverbod gevorderd in het kader van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr en in het kader van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr.
Voor het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr is – kort gezegd – vereist dat iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld. De verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en wordt dus niet veroordeeld. De vordering tot het opleggen van een 38v-maatregel zal daarom worden afgewezen.
Ook de gevorderde gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr kan niet worden toegewezen. Deze kan immers slechts worden opgelegd aan personen aan wie de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd of aan personen die worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een zeden- of een zwaar geweldsdelict, dan wel een terroristisch misdrijf. Omdat aan de verdachte niet de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd en zij evenmin tot een gevangenisstraf wordt veroordeeld, zal ook de 38z-vordering moeten worden afgewezen.

9.Voorlopige hechtenis

Naast dit vonnis is een zorgmachtiging verleend. De voorlopige hechtenis zal worden opgeheven met ingang van het moment waarop de verdachte in het kader van de zorgmachtiging wordt geplaatst in een kliniek, met dien verstande dat dit uiterlijk binnen twee weken na deze uitspraak dient plaats te vinden, omdat anders de zorgmachtiging komt te vervallen.

10.Vorderingen benadeelde partijen

10.1.
Vorderingen
Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 1] ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. [benadeelde partij 1] heeft een vergoeding gevorderd van € 700,- aan immateriële schade en [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] hebben elk een vergoeding gevorderd van € 550,- aan immateriële schade.
10.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen.
10.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vorderingen af te wijzen, gelet op de bepleite vrijspraak, dan wel de vorderingen te matigen en de benadeelde partijen voor het overige in de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
10.4.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan alle vier benadeelde partijen door de bewezen verklaarde bedreiging rechtstreeks immateriële schade is toegebracht en aan [benadeelde partij 1] eveneens door de bewezen verklaarde mishandeling. Ten aanzien van de immateriële schade wegens de bedreiging wordt daarbij in aanmerking genomen dat uit de onderbouwing van de vorderingen blijkt dat, kort samengevat, de benadeelde partijen door het handelen van de verdachte verschillende angst- en spanningsklachten hebben ondervonden en nog steeds ondervinden. [benadeelde partij 1] heeft daarnaast pijn ondervonden vanwege de mishandeling. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van het strafbare feit – voor [benadeelde partij 1]: de strafbare feiten – en de gestelde nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen meebrengen dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. De schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 350,- voor [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4], en op € 500,- voor [benadeelde partij 1].
10.5.
Wettelijke rente
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 7 juli 2024.
10.6.
Kosten
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (deels) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door hen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
10.7.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen een schadevergoeding betalen, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte voor beide bewezen verklaarde feiten niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
wijst af de vordering tot het opleggen van een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid als bedoeld in artikel 38v Sr;
wijst af de vordering tot het opleggen van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het moment waarop de verdachte in het kader van de zorgmachtiging wordt opgenomen in een kliniek;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] te betalen een bedrag van
€ 350,- (zegge: driehonderd vijftig euro)bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] te betalen een bedrag van
€ 350,- (zegge: driehonderd vijftig euro)bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 4] te betalen een bedrag van
€ 350,- (zegge: driehonderd vijftig euro)bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] te betalen een bedrag van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro)bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 2], te betalen
€ 350,-(hoofdsom,
zegge: driehonderd vijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsommen niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
7 (zeven) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 3], te betalen
€ 350,-(hoofdsom,
zegge: driehonderd vijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsommen niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
7 (zeven) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 4], te betalen
€ 350,-(hoofdsom,
zegge: driehonderd vijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsommen niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
7 (zeven) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 1], te betalen
€ 500,-(hoofdsom,
zegge: vijf honderd euro) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsommen niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
10 (tien) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Stolk, voorzitter,
en mrs. I. Tillema en A. Sennef, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. Tchang, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
Primair
zij op of omstreeks 7 juli 2024 te Dordrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk
brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten nabijgelegen woningen en/of,
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander,
te weten [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 6], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en/of andere flatbewoners te duchten was
- de gasslang van het gasfornuis heeft doorgesneden en/of vervolgens gas uit die gasslang heeft laten stromen, in elk geval door gas in die woning te laten stromen op zodanige wijze dat aldaar door gasophoping een explosief gasmengsel is ontstaan en/of
- open vuur in aanraking heeft gebracht met een (onbekend gebleven) brandbare stof en/of een (onbekend gebleven) brandbaar goed en/of
- ( alle) ramen en/of binnendeuren heeft gesloten en/of afgesloten heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
zij op of omstreeks 7 juli 2024 te Dordrecht,
M. Abduflahi, [slachtoffer 2], [slachtoffer 6], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling,
door de gasslang van het gasfornuis door te snijden en/of vervolgens gas uit die gasslang te laten stromen en/of (vervolgens) weg te gaan/lopen/de woning te verlaten;
2
zij op of omstreeks 7 juli 2024 te Dordrecht,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] in de arm te bijten.