7.3.Beoordeling
Nu de bewezenverklaarde feiten de verdachte niet worden toegerekend, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het opleggen van een maatregel passend en geboden is, gelet op de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft bij het maken van deze afweging het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige bedreiging van haar buren en aan mishandeling van een buurman. De rechtbank heeft weliswaar niet kunnen vaststellen dat sprake is geweest van een poging tot brandstichting of het teweegbrengen van een ontploffing, maar dat neemt niet weg dat zij de bedreiging als een zeer ernstige aanmerkt. Hiermee heeft de verdachte haar buren veel vrees aangejaagd. Het is begrijpelijk dat de buren zich hierdoor niet meer veilig voelden in hun woning, een plek waar dit gevoel van veiligheid juist zo belangrijk is. Ook in het algemeen draagt een dergelijk strafbaar feit bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 oktober 2024 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De Pro Justitia-rapportages
De verdachte heeft meegewerkt aan een onderzoek naar haar geestvermogens.
Dit onderzoek is uitgevoerd door de psychiater [naam 1] en de psycholoog [naam 2]. De resultaten daarvan zijn neergelegd in de pro Justitia-rapportages van 4 november 2024. In aanvulling op hetgeen hiervoor reeds is overwogen, acht de rechtbank uit deze rapportage met name de volgende passages van belang:
[uit het rapport van de psychiater, p. 21:]
(..) bij betrokkene[is]
sprake van een ongespecificeerde schizofreniespectrum of
andere psychotische stoornis, waarbij het bestaan van schizofrenie wordt vermoed. Daarnaast functioneert betrokkene op licht verstandelijk beperkt niveau. Dit wordt veroorzaakt door een cognitieve stoornis die is ontstaan als gevolg van de psychotische stoornis en/of door een premorbide reeds bestaande lichte verstandelijke beperking. Verder is sprake van een matige stoornis in het gebruik van cannabis die in detentie in gedwongen remissie is gegaan.
[uit het rapport van de psychiater, p. 25-26:]
(..) op basis van de klinische risico inschatting, het risico hanteringsinstrument en de inventarisatie van beschermende factoren, wordt het risico op recidive in de huidige situatie als matig ingeschat, waarbij de psychose inmiddels is verbleekt, maar nog niet volledig in remissie is gegaan. De psychose is de belangrijkste delictfactor. Het risico zal lager worden als de psychose verder in remissie gaat, maar het risico zal hoger worden als er meer psychotische belevingen zouden ontstaan en medicatie speelt hierin een belangrijke rol.
Interventieadvies
Het advies is om betrokkene klinisch te behandelen voor haar psychotische stoornis. Het is van belang om betrokkene medicamenteus te blijven behandelen en om deze behandeling te optimaliseren door het verhogen van de dosering van de medicatie als de psychose blijft bestaan en eventueel het omzetten naar een ander anti psychotisch medicijn als olanzapine onvoldoende effectief is of te veel bijwerkingen heeft, zodat de psychose zo veel mogelijk (en het liefst volledig) in remissie gaat. Het heeft vanwege het beperkte ziektebesef van betrokkene de voorkeur om dit te doen met een medicijn dat ook als depot kan worden gegeven, zodat buiten detentie beter kan worden gevolgd of betrokkene de medicatie nog gebruikt. Vervolgens is het nodig om na te gaan welke ondersteuning betrokkene nodig heeft en lijkt het, mede ook vanwege de verstandelijke beperking, nodig om toe te werken naar begeleid wonen. Tijdens het begeleid wonen zal langere tijd ambulante behandeling nodig zijn, waarbij er opnieuw meer psychotische verschijnselen en vervolgens gevaar kunnen ontstaan als de medicatie in de toekomst zou worden gestaakt. Indien mogelijk worden ook de naasten van betrokkene bij de behandeling te betrokken. Verder is het nodig dat er aandacht is voor het cannabisgebruik en dat een hierop gerichte behandeling wordt gegeven als hierin een terugval is. Het is tijdens de behandeling ook nodig om rekening te houden met de verstandelijke beperking van betrokkene en derhalve is het advies om betrokkene te behandelen in een kliniek die hierin is gespecialiseerd, zoals bijvoorbeeld de kliniek Wier+ van Fivoor of een soortgelijke kliniek.
Strafrechtelijke (juridische) kader(s)
Bij betrokkene is de psychose de belangrijkste delictfactor en er is vooral een goede behandeling van de psychose nodig. Betrokkene heeft een grotendeels blanco justitiële voorgeschiedenis, geeft aan mee te werken aan ambulante behandeling (maar wil eigenlijk liever niet klinisch worden behandeld) en ze lijkt ook in het verleden de adviezen van de behandelaren opgevolgd te hebben. Daarbij kan ze mogelijk niet terug naar haar woning, waardoor er (als dat klopt) ook weinig alternatieve[n]
zijn voor een klinische behandeling en vervolgens verblijf in het begeleid wonen. Een behandeling in een civielrechtelijk kader heeft (voor zover ik kan overzien) nog niet plaatsgevonden. De verwachting is dat het acute beeld (de psychose) relatief snel verder naar de achtergrond kan gaan en dit lijkt deels ook al te zijn gebeurd in detentie. De behandeling zou derhalve plaats moeten kunnen vinden met een zorgmachtiging en het advies is om te laten onderzoeken of een zorgmachtiging kan worden afgegeven in het kader van de schakelbepaling artikel 2.3 van de Wet forensische zorg, zodat betrokkene op basis van deze maatregel eerst klinisch kan worden behandeld. Ondergetekende verwacht dat een periode van zes maanden voldoende zou moeten zijn om betrokkene op medicatie in te stellen, waarna de behandeling vrijwillig of in het kader van de WVGGZ kan worden voorgezet.
Er kan bij een bewezenverklaring van een deel van het tenlastegelegde (het eerste feit) vanwege de ernst van het tenlastegelegde ook worden gedacht aan het opleggen van de tbs maatregel. In het geval wordt gekozen voor het opleggen van de tbs maatregel is de verwachting dat tbs met voorwaarden mogelijk is, ook al geeft betrokkene ook al aan eigenlijk niet klinisch te willen worden behandeld. Bovendien is een langdurige behandeling in een tbs kliniek eigenlijk niet nodig, omdat de psychose reeds grotendeels naar de achtergrond is gegaan. Ook is geen verhoogd beveiligingsniveau nodig om de behandeling verantwoord vorm te geven. Het voordeel van de tbs maatregel is dat betrokkene dan langer zal worden gevolgd. Dit kan een voordeel zijn om recidive te beperken, omdat het mogelijk minder duidelijk is als zij psychotische verschijnselen heeft. Aan de andere kant zou ook behandeling in het kader van een zorgmachtiging afdoende moeten zijn en is het de vraag hoeveel tbs met voorwaarden in termen van recidivepreventie hieraan zal toevoegen.
[uit het rapport van de psycholoog, p. 29-31:]
Klinische risicotaxatie
(..) geconcludeerd[wordt]
dat de kans op geweldsdelicten, vergelijkbaar met het huidige tenlastegelegde, op de korte termijn klein is, en op langere termijn kan oplopen naar matig.
Beschermende factoren
Er is sprake van enkele interne beschermende factoren in de vorm van een redelijk ziektebesef, enig ziekte-inzicht en een behoorlijke motivatie voor (ambulante) psychiatrische en medicamenteuze behandeling en woonbegeleiding. Deze beschermende factoren laten echter, gegeven de aard en ernst van de pathologie, onverlet dat ze in aanzienlijke mate afhankelijk is van externe beschermende factoren in de vorm van psychiatrische behandeling, woonbegeleiding en toezicht om duurzaam stabiel te blijven functioneren en een terugval in paranoïde-psychotische ontregeling te voorkomen.
Interventie-advies en juridisch(e) kader(s)
Om de kans op recidive te verkleinen is klinische behandeling, gevolgd door ambulante psychiatrische behandeling en woonbegeleiding noodzakelijk. Tijdens een (relatief korte) klinische fase die niet in een FPA hoeft plaats te vinden, dient de focus te liggen bij een optimale medicamenteuze (trauma)behandeling en psycho-educatie, met als doelen stabilisatie, haar losweken van haar paranoïde gedachten rondom haar buren en het voorbereiden op en organiseren van een daarop volgend ambulant/poliklinisch nazorg/woonbegeleidingstraject.
Een zorgmachtiging krachtens de Wet Verplichte Geestelijke Gezondheidszorg (WVGZZ) op grond van artikel 2.3 Wet Forensische Zorg (WFZ) biedt naar de mening van ondergetekende voldoende mogelijkheden om betr. effectief te begeleiden en te behandelen, met voldoende waarborgen voor de maatschappelijke veiligheid, ook omdat betr., ondanks haar ambivalente houding ten opzichte van hulpverleners, voldoende (duurzaam) gemotiveerd is om professionele hulp te accepteren. Ondergetekende adviseert Uw College aldus om de mogelijkheden te laten onderzoeken om betr. te laten begeleiden en behandelen in het kader van een zorgmachtiging krachtens de Wet verplichte Geestelijke Gezondheidszorg.
Het reclasseringsrapport
Naar aanleiding van de pro Justitia-rapportage heeft de reclassering de (on)mogelijkheden van tbs met voorwaarden onderzocht. Dat onderzoek is voorgelegd en bediscussieerd in het TBS-casuïstiekoverleg van de drie reclasseringsorganisaties en een psychiater van het NIFP. In het hieruit voortvloeiende adviesrapport van 16 december 2024 is als volgt geconcludeerd:
Betrokkene erkent richting [de rapporteur] dat ze psychische problemen heeft maar lijkt ze kleiner te maken dan ze zijn. Ze legt problemen, die ze tegen komt in haar leven, vooral bij de ander. Zaken die haar leven kunnen stabiliseren wijst ze grotendeels af, in tegenstelling van wat ze zei tegen de Pro Justitia rapporteurs. Zo zegt ze een depot of medicatie verhoging, mocht dit nodig zijn, te weigeren. Ze spreekt uit haar medicatie na detentie weer fors te willen verminderen. Daarnaast geeft ze aan geen klinische behandeling te willen en zegt ze niet begeleid te willen wonen (..). Ambulante begeleiding aan huis, het liefst in de woning waar ze ten tijde van het ten laste gelegde woonde en waar de feiten gebeurden, zou ze wel willen. Dit zou echter, volgens reclassering, een contra indicatie zijn, terugkeren naar deze woning. Dit omdat betrokkene nog steeds van mening is dat de buren het slecht met haar voor hebben. Bij Yulius was ze op vrijwillige basis in behandeling. Hier had ze medicamenteuze behandeling, maar weigerde ze gespreksbehandeling omdat ze hier de noodzaak niet voor in zag. Door deze standpunten van betrokkene stelt de reclassering dat een TBS maatregel met voorwaarden niet haalbaar is. Betrokkene zal zich, naar alle waarschijnlijkheid, niet kunnen conformeren aan de voorwaarden. Betrokkene wenst niet mee te werken aan een door de reclassering voorgesteld risico managementplan, wat een TBS voorwaarden kader niet uitvoerbaar maakt. Daarnaast kan betrokkene gezien worden als een first offender met een hulpverleningsgeschiedenis in de GGZ. Ze was eerder in zorg bij Yulius, Vivens, stichting MEE en staat onder beschermingsbewind bij Scheltens&co. De reclassering schat een zorgmachtiging, zoals geadviseerd wordt door beide, eerder genoemde, Pro Justitia rapporteurs in als beter passend.
TBS met voorwaarden naast een zorgmachtiging?
Als gezegd vindt de officier van justitie het noodzakelijk dat, naast de verzochte zorgmachtiging, een tbs-maatregel wordt opgelegd, gelet op de persoon van de verdachte en de beperkingen van een zorgmachtiging qua behandeling en huisvesting. Alles afwegend volgt de rechtbank dit standpunt niet. De verdachte is uitvoerig door pro Justitia-deskundigen onderzocht en op grond van de resultaten van dit onderzoek zijn gedegen adviezen tot stand gekomen. De voor de rechtbank doorslaggevende factoren daaruit zijn dat bij de verdachte geen sprake is van een hoog risico op gevaarlijk of gewelddadig gedrag, dat een klinische behandeling met een langdurige en intensieve behandelinterventie in een beveiligde setting niet nodig wordt geacht, dat het recidiverisico grotendeels met medicatie kan worden ondervangen en dat de verdachte in het verleden bereid en in staat is geweest om zelfstandig hulp te zoeken. Verder is van belang dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank staan daartegenover onvoldoende zwaarwegende argumenten om, in aanvulling op een zorgmachtiging, een voorwaardelijke tbs-maatregel op te leggen. De psychose is de belangrijkste delictfactor. Er is dan ook vooral een goede behandeling van de psychose noodzakelijk. Deze behandeling kan in dit geval plaatsvinden in het kader van een zorgmachtiging. De rechtbank heeft daarnaast oog voor de problematiek rondom de huisvesting van de verdachte, maar die kan naar haar oordeel niet gelden als zelfstandige grond voor het opleggen van die maatregel. Daarbij neemt zij in aanmerking dat artikel 2.1 lid 4 Wvggz vereist dat bij de uitvoering en beëindiging van een zorgmachtiging rekening wordt gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk verkeer te bevorderen, waaronder is begrepen huisvesting en nazorg. Verder is het de rechtbank genoegzaam gebleken dat de (overige) zorg, begeleiding en behandeling die de verdachte nodig heeft, kan worden aangereikt in het kader van een zorgmachtiging.