ECLI:NL:RBROT:2025:3972

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
C/10/689049 / FA RK 24-8362
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake zorgregeling en psychische gesteldheid van de vrouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 februari 2025 een beschikking gegeven over voorlopige voorzieningen in het kader van de zorgregeling voor twee minderjarigen. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.A. Smits, heeft verzocht om wijziging van de zorgregeling vanwege zorgen over de psychische gesteldheid van de vrouw, die gediagnosticeerd zou zijn met een bipolaire stoornis. De vrouw is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 27 januari 2025, ondanks dat zij daartoe was opgeroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen in het verleden onder toezicht zijn gesteld en uithuisgeplaatst zijn geweest vanwege zorgen over de vrouw. De rechtbank heeft besloten de zorgregeling voorlopig aan te passen, zodat de minderjarigen minder spanning ervaren en de vrouw de gelegenheid krijgt om haar visie te geven in de bodemprocedure. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor een nieuwe mondelinge behandeling op 26 maart 2025, waarbij de zaak zal worden behandeld door mr. S.A. van Egmond, de kinderrechter. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/689049 / FA RK 24-8362
Beschikking van 10 februari 2025 over de voorlopige voorzieningen op grond van artikel 223 Rv,de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en vervangende toestemming
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. J.A. Smits te Rotterdam,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] .
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2015 te [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige 2] ,
hierna samen te noemen: de minderjarigen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 10 november 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 27 januari 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [persoon A] .
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
1.3.
De rechtbank zal de bodemprocedure aanhouden en op korte termijn een nieuwe mondelinge behandeling bepalen.
1.4.
De minderjarigen zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. [voornaam minderjarige 1] heeft verklaard een gesprek met de kinderrechter te willen. Dit gesprek heeft nog niet plaatsgevonden. De rechtbank zal voorafgaand aan de behandeling van de bodemprocedure een nieuwe uitnodiging aan [voornaam minderjarige 1] sturen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Het huwelijk van partijen is op 23 juli 2020 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 13 juli 2020 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen.
2.3.
Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.4.
Partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld, dat zij op 18 juni 2020 en 23 juni 2020 hebben ondertekend. Daarin is – voor zover van belang – opgenomen:
“De ouders hebben in aanvang gekozen voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals in onderstaand verblijfsschema wordt weergegeven:
De ouders stellen in overleg met de kinderen de verdeling van de erkende feestdagen en schoolvakanties vast. De invulling van de schoolvakanties wordt bij voorkeur voor l februari van het betreffende jaar tussen de ouders vastgelegd en zoveel mogelijk op basis van 50% / 50% verdeeld.
Tijdens de zomervakantie kunnen de kinderen gedurende drie aaneengesloten weken bij de ene en drie aaneengesloten weken bij de andere ouder verblijven. Het staat de ouders vrij om hiervan na onderling overleg en met instemming van beiden af te wijken.”
2.5.
De minderjarigen zijn op 7 december 2020 voorlopig onder toezicht gesteld tot 7 maart 2021. Bij dezelfde beschikking heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen verleend voor de duur van vier weken voor verblijf bij de man.
2.6.
De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen zijn nadien steeds aansluitend verlengd tot 26 augustus 2023.

3.De beoordeling

Voorlopige voorziening
3.1.
Voorlopige voorzieningen op grond van artikel 223 Rv
3.1.1.
De man verzoekt te bepalen dat als (voorlopige) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) zal gelden:
  • de minderjarigen verblijven wekelijks van dinsdagmiddag tot en met woensdagmiddag bij de vrouw, alsmede om de week van zaterdagochtend tot en met zondagmiddag;
  • de ouders zullen in overleg de feestdagen en kerst- en mogelijk volgende schoolvakanties bepalen waarbij de minderjarigen gedurende de vakantie(s) niet langer dan drie nachten achtereenvolgend bij de vrouw verblijven.
3.1.2.
De vrouw verweert zich niet tegen dit verzoek.
3.1.3.
Op grond van artikel 223 Rv kan tijdens een lopende procedure iedere partij verzoeken dat de rechter een voorlopige voorziening treft voor de duur van de procedure. De rechtbank moet beoordelen of aan de minimumvereisten is voldaan, te weten: aanhangig zijn van een hoofdverzoek, samenhang met het hoofdverzoek en (spoedeisend) belang. De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan voormelde minimumvereisten. De man is daarom ontvankelijk in zijn verzoek.
3.1.4.
De rechtbank kan op verzoek van de gezaghebbende ouders of van een van hen op grond van artikel 1:253a in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing over een zorgregeling of een door ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.1.5.
De man voert aan dat hij zich zorgen maakt over de psychische gesteldheid van de vrouw en de invloed daarvan op de minderjarigen. De vrouw zou gediagnosticeerd zijn met een bipolaire stoornis, die zij zelf zou ontkennen. De minderjarigen zijn eerder onder toezicht gesteld en uithuisgeplaatst vanwege de toen bestaande zorgen over de psychische gesteldheid van de vrouw. De vrouw is in die periode enige tijd gedwongen opgenomen geweest. De man ziet een herhaling van gebeurtenissen uit het verleden, inclusief de ontkenning van de problematiek door de vrouw. De man zou graag een signaleringsplan met de vrouw maken en het ouderschapsplan aanpassen om zowel haar als de minderjarigen te ontlasten, maar dat is tot op heden niet gelukt. Volgens de man gaat het de laatste tijd steeds slechter wanneer de minderjarigen bij de vrouw zijn. De vrouw vertoont onvoorspelbaar gedrag, wat zijn weerslag heeft op de minderjarigen. De man ziet dat de minderjarigen onder de situatie lijden en wil hen beschermen.
3.1.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, lijkt sprake te zijn van een zorgelijke situatie en dat de minderjarigen daar problemen van ondervinden. Zo hebben de minderjarigen tijdens een aantal recente vakanties met de vrouw contact gezocht met de man met zorgelijke berichten over het gedrag van de vrouw. Ook krijgt de man verontrustende berichten over het verblijf van de minderjarigen bij de vrouw thuis, dat de vrouw niet opgewassen is tegen [voornaam minderjarige 2] en dat de vrouw haar angsten projecteert op de minderjarigen, bijvoorbeeld door [voornaam minderjarige 1] te verbieden zijn rugzak te dragen omdat hij te mager zou zijn. Hoewel de vrouw niet in de procedure is verschenen, lijkt uit de door man overgelegde stukken voort te vloeien dat haar visie – onder andere op haar mogelijke psychische problematiek – anders is dan de man schetst. De recente gebeurtenissen, bezien in samenhang met de in het verleden gegeven beschikkingen ten aanzien van de minderjarigen, maakt dat de rechtbank, net als de raad, grote zorgen heeft over de huidige situatie. De rechtbank acht het dan ook noodzakelijk de zorgregeling voorlopig aan te passen, in afwachting van de behandeling van de bodemprocedure. Niet alleen is dan meer tijd beschikbaar voor onderzoek naar de situatie, ook de vrouw heeft de gelegenheid in de bodemprocedure de mondelinge behandeling bij te wonen en haar visie te geven. De rechtbank hoopt dat de minderjarigen op deze manier bij de vrouw minder spanning zullen ervaren en dat het wellicht voor de vrouw ook meer rust zal brengen. De rechtbank zal het verzoek van de man daarom toewijzen.
3.1.7.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn zorgen uitgesproken en daarbij ook een beroep op de hulpverlening gedaan. De raad heeft de man geadviseerd contact te leggen (of te onderhouden) met het sociaal wijkteam en/of Veilig Thuis en raadt de man aan de bestaande hulpverleningslijnen vooral te blijven benutten.
Bodemprocedure
3.2.
De verzoeken in de bodemprocedure
3.2.1.
De man verzoekt dat de zorgregeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan wordt gewijzigd inhoudende dat:
  • de minderjarigen wekelijks van dinsdagmiddag uit school tot en met woensdagmiddag bij de vrouw verblijven alsmede op de week van zaterdagochtend tot en met zondagmiddag;
  • de ouders zullen in overleg de feestdagen en schoolvakantie bepalen waarbij de minderjarigen gedurende de vakanties niet langer dan drie nachten achtereenvolgend bij de vrouw verblijven. De invulling van de schoolvakanties wordt bij voorkeur voor 1 februari van het betreffende jaar tussen de ouders vastgelegd.
De man verzoekt daarnaast vervangende toestemming te verlenen voor aanmelding/inschrijving van de minderjarigen bij de KOPP training/groep.
3.2.2.
De rechtbank houdt de beide verzoeken aan en zal deze op een nader te bepalen mondelinge behandeling behandelen.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Omdat ten aanzien van de (definitieve) zorgregeling en de vervangende toestemming nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4.De beslissing

De rechtbank:
in de voorlopige voorziening
4.1.
bepaalt dat de regeling over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig als volgt zal zijn:
  • de minderjarigen verblijven wekelijks van dinsdagmiddag tot en met woensdagmiddag bij de vrouw alsmede om de week van zaterdagochtend tot en met zondagmiddag;
  • de ouders zullen in overleg de feestdagen en kerst- en mogelijk volgende schoolvakanties bepalen waarbij de minderjarigen gedurende de vakantie(s) niet langer dan drie nachten achtereenvolgend bij de vrouw verblijven;
4.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in de bodemprocedure
en voordat verder wordt beslist:
4.3.
bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot de mondelinge behandeling van
26 maart 2025 te 10:30 uurin de Rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, Steegoversloot 36 te Dordrecht;
4.4.
bepaalt dat een kopie van deze beschikking zal gelden als oproep voor partijen, hun advocaten en de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam;
4.5.
de zaak zal op laatstgenoemde mondelinge behandeling, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. S.A. van Egmond, rechter tevens kinderrechter.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A. van Egmond (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van H.J. de Wit, griffier, op 10 februari 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.