ECLI:NL:RBROT:2025:3971

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
C/10/687094 / FA RK 24-7395
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarigen na gebrek aan contact tussen ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 februari 2025 een beschikking gegeven over het ouderlijk gezag van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De vrouw, de moeder van de minderjarigen, heeft verzocht om het gezamenlijk gezag met de man, de vader, te beëindigen. Sinds 2023 is er geen contact meer tussen de man en de minderjarigen, wat heeft geleid tot praktische problemen voor de vrouw bij het uitoefenen van het gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man geen rol meer speelt in het leven van de minderjarigen en dat er geen overleg mogelijk is tussen de ouders. Dit heeft de rechtbank doen besluiten dat het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is om het gezamenlijk gezag te beëindigen en het gezag voortaan alleen aan de vrouw toe te kennen. De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de emotionele impact op de minderjarigen en de rol van de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West in deze zaak. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/687094 / FA RK 24-7395
Beschikking van 24 februari 2025 over het ouderlijk gezag
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. C.N.M. Schep te Oud-Beijerland,
t e g e n
[naam man], hierna: de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
In deze zaak is informant:
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West, hierna de GI,
gevestigd te Dordrecht.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2012 te [geboorteplaats] , hierna: [voornaam minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2016 te [geboorteplaats] , hierna: [voornaam minderjarige 2] ,
hierna samen: de minderjarigen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 4 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 27 januari 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [persoon A] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [persoon B] ;
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
1.3.
[voornaam minderjarige 1] is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hier geen gebruik van gemaakt.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen.
2.2.
De man heeft de minderjarigen erkend.
2.3.
Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.4.
De minderjarigen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
2.5.
Bij beschikking van 21 februari 2023 zijn de minderjarigen onder toezicht van de GI gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien steeds aansluitend verlengd, laatst tot 21 mei 2025.

3.De beoordeling

3.1.
Gezag
3.1.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat het gezag over de minderjarigen, bij uitsluiting van de man, alleen aan haar toekomt.
3.1.2.
De man verweert zich niet tegen dit verzoek.
3.1.3.
Het gezamenlijk gezag kan op grond van artikel 1:253n BW worden beëindigd bij gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag of als bij de beslissing tot gezamenlijk gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Indien één van deze gevallen zich voordoet, zal vervolgens beoordeeld moeten worden of er reden is voor beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Van toepassing is het in artikel 1:251a BW genoemde criterium dat er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Doet dit zich voor dan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt.
3.1.4.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van gewijzigde omstandigheden, omdat er sinds 2023 geen enkele vorm van contact meer is tussen partijen onderling en tussen de man en de minderjarigen. Dat betekent dat de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke beoordeling of er een reden is voor beëindiging van het gezamenlijk gezag.
3.1.5.
De vrouw voert onweersproken aan dat de man sinds 2023 geen enkele rol meer speelt in het leven van de minderjarigen. De man reageert niet op berichten en verzoeken van de vrouw, de advocaat van de vrouw en de GI. De man reageert ook niet op de appberichten die [voornaam minderjarige 1] in februari 2024 naar hem heeft gestuurd. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling daarover verklaard dat de man deze berichten heeft gelezen, wat ze baseert op de ‘blauwe vinkjes’, en dat het erop lijkt dat de man [voornaam minderjarige 1] daarna heeft geblokkeerd. De vrouw voorziet dat zij door het ontbreken van alle contact zal aanlopen tegen problemen, bijvoorbeeld bij aanmelding op de middelbare school, waar [voornaam minderjarige 1] na de zomer moet starten. Vanwege het uitblijven van toestemming van de man heeft de vrouw eerder de minderjarigen niet kunnen aanmelden bij de hulpverlening en heeft de GI vervangende toestemming moeten vragen – en verkregen – voor het aanvragen van een paspoort voor de minderjarigen. Uit de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is bovendien gebleken dat de ondertoezichtstelling van de minderjarigen meest recent alleen is verlengd vanwege het kunnen continueren van de hulpverlening. Zonder de inzet van de GI was dit niet mogelijk, omdat de man alle contact afhoudt en geen toestemming verleent voor de hulpverlening.
3.1.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Gebleken is dat de man op geen enkele manier is betrokken bij de minderjarigen. Omdat er geen enkele vorm van contact is tussen partijen, is er ook geen overleg tussen hun mogelijk en zijn partijen niet in staat samen invulling te geven aan het gezamenlijk gezag. Daarnaast loopt de vrouw tegen problemen aan bij de uitvoering van het gezamenlijk gezag. In lijn met het advies van de raad is de rechtbank van oordeel dat het anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is dat het gezag wordt gewijzigd, in die zin dat het gezamenlijk gezag over de minderjarigen wordt beëindigd en de vrouw voortaan het gezag over de minderjarigen alleen uitoefent.
3.1.7.
De rechtbank vestigt verder nog aandacht op het volgende. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat de minderjarigen verdrietig zijn dat de man niet meer in hun leven is en dat ze dat graag anders zouden zien. De raad heeft toegelicht dat de minderjarigen in beginsel beide ouders nodig hebben en dat het hartverscheurend is dat de man op geen enkele manier meer in het leven van de minderjarigen is. De raad heeft daarbij de suggestie gedaan aan de GI om, zolang de ondertoezichtstelling nog loopt, de man actief te blijven informeren over het wel en wee van de minderjarigen. Op deze wijze blijft de man op de hoogte en kan hij wellicht op later moment alsnog besluiten weer contact met de minderjarigen te zoeken.
3.2.
Proceskosten
3.2.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het gezamenlijk gezag en bepaalt dat het gezag over:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 te [geboorteplaats] , en
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2016 te [geboorteplaats] , voortaan aan de vrouw toekomt;
4.2.
verklaart deze beschikking voor zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
bepaalt dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
4.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A. van Egmond (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van H.J. de Wit, griffier, op 24 februari 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.