ECLI:NL:RBROT:2025:3952

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
C/10/672962 / FA RK 24-777
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning en ouderlijk gezag in een familiezaken met DNA-onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 februari 2025 een beschikking gegeven over de vervangende toestemming voor erkenning van twee minderjarigen. De man, die de Nederlandse en Turkse nationaliteit bezit, verzoekt om erkenning van de minderjarigen, die niet erkend zijn. De vrouw, die de Nederlandse en Macedonische nationaliteit heeft, heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de man. De rechtbank heeft besloten om een DNA-onderzoek te gelasten om vast te stellen of de man de verwekker van de minderjarigen is. Dit onderzoek is noodzakelijk omdat er onduidelijkheid bestaat over de biologische afstamming van de kinderen, wat van belang is voor hun emotionele en sociaalpsychologische ontwikkeling. De rechtbank heeft ook aangegeven dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek en dat de kosten van het DNA-onderzoek in principe door beide partijen gedeeld zullen worden, tenzij anders blijkt uit de resultaten van het onderzoek.

Daarnaast heeft de man verzocht om samen met de vrouw belast te worden met het gezag over de minderjarigen en om een zorg- of omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank heeft deze verzoeken aangehouden in afwachting van de resultaten van het DNA-onderzoek. De man heeft aangegeven dat hij zijn verzoeken zal intrekken als blijkt dat hij niet de verwekker is. De rechtbank heeft geen voorlopige omgangsregeling vastgesteld, aangezien partijen momenteel samenwonen en de zorg over de minderjarigen verdelen. De rechtbank heeft partijen verzocht om de rechtbank te informeren over de actuele stand van zaken na ontvangst van het deskundigenbericht.

De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag, binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/672962 / FA RK 24-777
Beschikking van 21 februari 2025 over vervangende toestemming voor erkenning, het ouderlijk gezag en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. B.H. van der Zwan te Rotterdam.
In deze zaak is belanghebbende:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. V. Vos te Rotterdam.
In deze zaak is als bijzondere curator opgetreden:
mr. G.E. van der Pols, advocaat te Rotterdam, hierna te noemen de bijzondere curator.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 30 januari 2024;
  • de beschikking van deze rechtbank van 18 maart 2024, waarbij mr. G.E. van der Pols is benoemd tot bijzondere curator over de minderjarigen
  • het verslag van bevindingen van de bijzondere curator van 6 mei 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 6 februari 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door mr. D.V. Garib, waarnemend voor de hiervoor genoemde advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [persoon A] .
De vrouw was vertraagd en dit heeft ervoor gezorgd dat zij slechts de laatste tien minuten van de mondelinge behandeling aanwezig is geweest. Haar advocaat heeft namens haar het woord gevoerd.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Uit de vrouw zijn geboren:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2021 te [geboorteplaats] ;
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2022 te [geboorteplaats] .
2.3.
De minderjarigen zijn niet erkend.
2.4.
De man heeft de Nederlandse en Turkse nationaliteit. De vrouw heeft de Nederlandse en Macedonische nationaliteit. De minderjarigen hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
Vervangende toestemming tot erkenning
3.1.1.
Het verzoek strekt tot het aan de man verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarigen.
3.1.2.
De vrouw voert geen verweer tegen het verzoek van de man.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.3.
De Nederlandse rechter heeft op grond van artikel 3 aanhef en onder a Rv rechtsmacht, omdat alle belanghebbenden woonplaats in Nederland hebben.
3.1.4.
Op grond van artikel 10:95 BW wordt de vraag of erkenning door een persoon familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen hem en een kind, wat betreft de bevoegdheid van die persoon en de voorwaarden voor erkenning, bepaald door het recht van de staat waarvan die persoon de nationaliteit bezit. Bezit die persoon de nationaliteit van meer dan een staat, dan is bepalend het nationale recht volgens welk recht de erkenning mogelijk is. Zowel naar Nederlands als naar Turks recht is erkenning mogelijk. De rechtbank zal kiezen voor toepassing van het Nederlandse recht op de erkenning, omdat de man in Nederland woont.
3.1.5.
Op grond van artikel 10:95 lid 3 BW is op de toestemming van de moeder tot de erkenning het Nederlandse recht van toepassing, omdat de moeder in ieder geval de Nederlandse nationaliteit bezit. Op grond van het Nederlandse recht kan bij gebreke van toestemming, de toestemming worden vervangen door een rechterlijke beslissing.
Inhoudelijk
3.1.6.
Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW kan vervangende toestemming worden verleend, tenzij de erkenning de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met de minderjarigen schaadt of door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de minderjarigen in het gedrang komt, mits de man de verwekker is van de minderjarigen.
3.1.7.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er een periode is geweest dat de vrouw uit boosheid bewust onduidelijkheid heeft laten ontstaan over de vraag of de man de verwekker van de minderjarigen is. Tegen de man heeft zij meermalen gezegd dat hij niet de verwekker zou zijn en bij de bijzondere curator heeft zij verklaard dat de man de vader ‘
kan’zijn. Hoewel de vrouw zich inmiddels op het standpunt stelt dat het niet anders kan zijn dat de man de verwekker is, is de onzekerheid bij de man als gevolg van eerdere uitspraken blijven bestaan. Tegen die achtergrond en omdat het voor de minderjarigen belangrijk is dat er zeker is wie hun biologische vader is, zal de rechtbank in lijn met het advies van de raad en het standpunt van de bijzondere curator een DNA-onderzoek gelasten.
3.1.8.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
3.1.9.
De deskundige heeft de aan het onderzoek verbonden honorering en kosten begroot op € 995,- voor de vaderschapstest + € 60,- voor twee bezoekkosten. Omdat aan beide partijen op grond van de Wet op de rechtsbijstand een toevoeging is verleend, zal aan hen geen voorschot worden opgelegd. De rechtbank zal de beslissing over het voorschot ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
3.1.10.
Over de vraag wie uiteindelijk de kosten van het DNA-onderzoek moeten dragen, overweegt de rechtbank alvast het volgende. In familiezaken is het gebruikelijk de proceskosten, waaronder de kosten van de deskundige vallen, te compenseren in die zin dat ieder van partijen de helft van deze kosten moet dragen. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als de kosten zijn veroorzaakt door toedoen van één van partijen. De rechtbank kan tot dat oordeel komen als uit het resultaat van het DNA-onderzoek blijkt dat een stelling die een partij in de procedure heeft ingenomen, onjuist is. Ook kan de rechtbank meewegen dat de vrouw gedurende langere tijd, zowel tegenover de man als tegenover de bijzondere curator, onduidelijkheid heeft laten bestaan over wie de verwekker van de minderjarigen is.
3.2.
Ouderlijk gezag en zorg- of omgangsregeling
3.2.1.
De man verzoekt om samen met de vrouw te worden belast met het gezag over de minderjarigen. Hij verzoekt ook vaststelling van een zorg- of omgangsregeling, in die zin dat de minderjarigen bij hem verblijven:
  • ieder weekend van vrijdag om 17.00 uur tot zaterdag om 17.00 uur, waarbij hij de minderjarigen ophaalt en terugbrengt;
  • tijdens de helft van de vakanties en feestdagen. Deze worden ieder begin van het jaar in onderling overleg verdeeld.
3.2.2.
De vrouw voert verweer.
3.2.3.
De rechtbank houdt de behandeling van deze verzoeken aan in afwachting van de resultaten van het DNA-onderzoek. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat als uit het DNA-onderzoek blijkt dat hij niet de verwekker van de minderjarigen is, hij zijn verzoeken rondom het gezag en de zorg- of omgangsregeling zal intrekken. Wel heeft de man daarbij toegezegd dat hij in dat geval niet plotseling uit de levens van de minderjarigen zal verdwijnen. De raad heeft hem er ook op gewezen dat dit niet in het belang van de minderjarigen is. De rechtbank sluit zich daarbij aan. De minderjarigen hebben de man immers altijd als hun vader gezien en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij ook nu alweer geruime tijd met hem onder één dak leven. Mocht de conclusie van het DNA-onderzoek zijn dat de man niet de verwekker is dan gaat de rechtbank ervan uit dat partijen met elkaar afspraken maken op welke wijze zij dit met de minderjarigen bespreken en wat dit betekent voor het contact tussen de man en de minderjarigen.
3.2.4.
De rechtbank zal op dit moment geen voorlopige omgangsregeling bepalen. Dit is niet nodig omdat partijen op dit moment samen in één huis wonen en de zorg over de minderjarigen delen. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat hij vanaf de jaarwisseling van 2023-2024 tot en met september 2024 de woning van de vrouw uit is geweest. In die periode is hij deze procedure gestart. Op dit moment woont hij tijdelijk weer bij de vrouw en de minderjarigen en hij is op zoek naar een eigen woning. De vrouw helpt hem daarbij.
3.2.5.
De rechtbank verzoekt partijen om, zodra het deskundigenbericht is ontvangen, haar ook te informeren over de – op dat moment – actuele stand van zaken, waaronder over de huisvesting van de man en de wijze waarop de zorg- en opvoedingstaken voor de minderjarigen worden verdeeld.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Omdat nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige, te weten een DNA-onderzoek, ter beantwoording van de vraag of de man de verwekker van de minderjarigen kan zijn en met welke mate van waarschijnlijkheid;
4.2.
benoemt tot deskundige om voornoemd onderzoek op een door deze te bepalen plaats en tijdstip uit te voeren: M. Hidding of een van de andere geautoriseerde rapporteurs van Verilabs, werkzaam bij Verilabs Nederland B.V, Noothoven van Goorstraat 11D, 2806 RA Gouda;
4.3.
legt aan de man en de vrouw geen voorschot op;
4.4.
verzoekt de deskundige uiterlijk binnen drie maanden na de uitspraak van deze beschikking een schriftelijk en ondertekend bericht ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie;
en voordat verder wordt beslist:
4.5.
bepaalt dat de behandeling van de zaak in afwachting van het deskundigenbericht wordt aangehouden tot
1 juni 2025 PRO FORMA;
4.6.
bepaalt dat partijen op laatstgenoemde datum niet hoeven te verschijnen;
4.7.
bepaalt dat – zodra de rechtbank in de onderhavige zaak het deskundigenbericht heeft ontvangen – partijen in de gelegenheid gesteld zullen worden hierop schriftelijk te reageren alsook om de rechtbank te informeren over de huidige stand van zaken conform rechtsoverweging 3.2.5. van deze beschikking, waarna – als nodig – de mondelinge behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een dan te bepalen datum en tijdstip.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A. van Egmond, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J. Veldthuis, griffier, op 21 februari 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Verzoeker en verschenen belanghebbenden moeten het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden moeten het beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere manier bekend is geworden.