ECLI:NL:RBROT:2025:3946

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
C/10/685344 / FA RK 24-6564 en C/10/693654 /FA RK 25-785
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en afwijzing verzoeken partneralimentatie en inboedelverdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op 6 juli 2018 in Rotterdam zijn gehuwd. De vrouw heeft een echtscheidingsverzoek ingediend, dat door de rechtbank is toegewezen, aangezien het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft echter de verzoeken van de man om partneralimentatie en om de helft van de waarde van de inboedel en de verhuis- en inrichtingskosten afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de man niet heeft voldaan aan zijn stelplicht met betrekking tot de partnerbijdrage, omdat hij onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn verzoek. De rechtbank benadrukte dat het aan de advocaat is om de processtukken te schrijven en dat de man in dit geval niet aan deze verplichting heeft voldaan. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de man zijn verzoek om afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden heeft ingetrokken, waardoor dit verzoek is afgewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims met betrekking tot de inboedel en de verhuis- en inrichtingskosten. Uiteindelijk heeft de rechtbank bepaald dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummers / rekestnummers: C/10/685344 / FA RK 24-6564 en C/10/693654 /FA RK 25-785
Beschikking van 6 maart 2025 over de echtscheiding
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. P. de Boom te Barendrecht,
t e g e n
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. F.O. Ligeon-Merton te Capelle aan den IJssel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 4 september 2024;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op
18 november 2024;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek met bijlagen van 25 november 2024;
  • het bericht met bijlagen van de man van 24 januari 2025;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 27 januari 2025.
1.1.1.
Bij het bericht van de man van 24 januari 2025 is onder meer productie 4 overgelegd. Deze productie (genoemd: ‘
relaas van de man’) omvat een brief van de man van vier pagina’s en acht bijlagen, met daarin de zienswijze van de man op dat wat door de vrouw is gesteld in het verzoekschrift. Daarbij probeert de man juridische stellingen in te nemen en vervolgens daaraan juridische conclusies te verbinden. De rechtbank stelt voorop dat in procedures als deze in beginsel de verplichting tot procesvertegenwoordiging door een advocaat geldt. In een dergelijk geval is het aan de advocaat om de processtukken te schrijven en daarin een juridische vertaalslag te maken van het standpunt van de cliënt. Advocaten zijn aangewezen en bij uitstek in staat om een duidelijke en rechtens relevante uiteenzetting te geven van het standpunt van de procespartij voor wie zij optreden. De rechtbank is van oordeel dat productie 4 in strijd is met het voorgaande. De rechtbank zal daarom deze productie, zoals ook benoemd tijdens de mondelinge behandeling, buiten beschouwing laten.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 6 februari 2025. Daarbij zijn partijen met hun advocaten verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 6 juli 2018 in Rotterdam.
2.2.
Partijen hebben samen geen kinderen.

3.De beoordeling

3.1.
Scheiding
3.1.1.
Partijen verzoeken allebei om de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.1.2.
Het verzoek tot echtscheiding wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen.
3.2.
Onderhoudsbijdrage
3.2.1.
De man verzoekt een door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 575,- per maand vast te stellen.
3.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.
De vraag die als eerst moet worden beantwoord is of van de vrouw in redelijkheid kan worden gevergd dat zij bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de man. De vrouw vindt van niet. Zij beroept zich primair erop dat de man zich dermate grievend heeft gedragen dat de vrouw niet meer gehouden is om enige bijdrage aan de man te betalen. De rechtbank oordeelt dat, bezien in het licht van de betwisting van de gestelde gedraging door de man, onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld die ertoe zouden moeten leiden dat in redelijkheid niet, of niet ten volle, kan worden gevergd dat de vrouw in het levensonderhoud van de man voorziet.
3.2.4.
De volgende vraag die voorligt is of de man heeft voldaan aan zijn stelplicht. De rechtbank oordeelt van niet. Op de man rust namelijk de verplichting om te onderbouwen wat zijn behoefte aan een partnerbijdrage is en om inzichtelijk te maken dat, en waarom, hij redelijkerwijs zelf niet kan voorzien in die behoefte. Van hem wordt in dat kader verlangd dat hij, naast financiële stukken, duidelijke standpunten inneemt over de posten die relevant zijn in de berekening van de partnerbijdrage. Dat heeft de man niet gedaan. Hij heeft slechts een alimentatieberekening in het geding gebracht, zonder enige vorm van toelichting daarop. De enkele stelling dat de man onvoldoende in staat is volledig in zijn levensonderhoud te voorzien is daartoe onvoldoende. Het is niet aan de rechtbank om uit de berekening te destilleren wat de standpunten van de man zijn voor de posten die mogelijk van belang zijn. Het verzoek van de man om een partnerbijdrage wordt dan ook afgewezen.
3.3.
Afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de overige verzoeken
3.3.1.
Bij akte van 3 mei 2018 hebben partijen huwelijkse voorwaarden opgemaakt. Deze houden kort gezegd in dat zij met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Er zijn in de huwelijkse voorwaarden geen verrekenbedingen opgenomen.
3.3.2.
De man heeft aanvankelijk verzocht om over te gaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, op de door hem voorgestelde wijze. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man dat verzoek ingetrokken, zodat de rechtbank dit verzoek afwijst.
3.3.3.
Voorts verzoekt de man om te bepalen dat de vrouw de helft van de waarde van de door partijen samen aangeschafte inboedel en de helft van de verhuis- en inrichtingskosten en de daaraan gerelateerde kosten, die de man heeft gemaakt nadat hij de echtelijke woning heeft verlaten, aan de man moet voldoen.
3.3.4.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.3.5.
Over de inboedel overweegt de rechtbank als volgt. Uit de stukken en dat wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken is voor de rechtbank niet vast komen te staan wat de (helft van de) waarde van de inboedel is en welke zaken wel en niet tot de door de man bedoelde inboedel behoren. Daarnaast heeft de vrouw onweersproken aangevoerd dat de man al verschillende zaken uit de echtelijke woning heeft meegenomen. Omdat de man heeft nagelaten concrete stellingen in te nemen die zijn verzoek onderbouwen, kan de rechtbank niet anders dan de verzoeken van de man af te wijzen.
3.3.6.
Over het verzoek van de man over de verhuis- en inrichtingskosten overweegt de rechtbank als volgt. De man heeft gesteld dat sprake is van een overeenkomst tussen partijen, waarin zij hebben afgesproken dat de vrouw de helft van de verhuis- en inrichtingskosten en de daaraan gerelateerde kosten aan de man zou voldoen. Nog los van de vraag of een dergelijk verzoek zich leent voor beslechting in een echtscheidingsprocedure, gelet op de tekst van artikel 827 lid 2 Rv, betwist de vrouw het bestaan van deze overeenkomst. Volgens haar hebben partijen wel gesproken over een mogelijke vergoeding, maar slechts in het kader van een ‘
package deal’ ter afwikkeling van de echtscheiding en daarover hebben partijen uiteindelijk geen overeenstemming bereikt. Gelet op deze betwisting door de vrouw heeft de man zijn stelling over het bestaan van een overeenkomst onvoldoende onderbouwd. Dat betekent dat de rechtbank zijn verzoek zal afwijzen.
3.4.
Proceskosten
3.4.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op 6 juli 2018 in Rotterdam;
4.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A. van Egmond, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J. Veldthuis, griffier, op 6 maart 2025.
Tegen de eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
- de verschenen partij(en), binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- de niet verschenen partij(en), binnen drie maanden na de betekening van de beschikking aan hem/haar in persoon of binnen drie maanden nadat deze op een andere manier is betekend en openbaar is gemaakt door het plaatsen van een uittreksel van de beschikking in de Staatscourant.