ECLI:NL:RBROT:2025:3941

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
11230181 CV EXPL 24-18453
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming bedrijfsruimte wegens huurachterstand

In deze huurzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Pensioenfonds Rail & Openbaar Vervoer en een gedaagde die zelf procedeert. De eiseres, Pensioenfonds, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de bedrijfsruimte vanwege een huurachterstand van € 7.625,01 tot en met november 2024. De kantonrechter heeft de vorderingen van Pensioenfonds gedeeltelijk toegewezen. De huurachterstand is vastgesteld op € 7.625,01, en de gedaagde is veroordeeld tot betaling van dit bedrag, evenals een gematigde boeterente van € 1.000,-. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is, gezien de huurachterstand van meer dan drie maanden. De ontruimingstermijn is vastgesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast is de gedaagde aansprakelijk voor schadevergoeding op te maken bij staat en zijn de incassokosten toegewezen tot het wettelijke tarief. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van de gedaagde, die ongelijk heeft gekregen in deze procedure. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 11230181 CV EXPL 24-18453
datum uitspraak: 28 februari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Pensioenfonds Rail & Openbaar Vervoer,
vestigingsplaats: Utrecht,
eiseres,
gemachtigde: SWG Incasso Advocaten B.V.,
tegen
[gedaagde] h.o.d.n. [handelsnaam],
vestigingsplaats: Spijkenisse,
gedaagde,
die zelf procedeert,
De partijen worden hierna ‘Pensioenfonds’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 18 juli 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de nadere productie van Pensioenfonds, met bijlage;
  • de akte van [gedaagde], met bijlage;
  • de akte en eiswijziging van Pensioenfonds, met bijlagen.
1.2.
Op 31 oktober 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig de gemachtigde van Pensioenfonds [naam] en [gedaagde].

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde] huurt van Pensioenfonds een bedrijfsruimte aan [adres]. Volgens Pensioenfonds is er sprake van een huurachterstand van € 7.625,01 tot en met november 2024. Pensioenfonds eist dat de huurovereenkomst daarom wordt ontbonden en dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de bedrijfsruimte te ontruimen. Zij vordert verder dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de huurachterstand, een gebruiksvergoeding, kosten en de openstaande boeterente aan haar te betalen. De vorderingen worden gedeeltelijk toegewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
[gedaagde] moet € 7.625,01 aan huurachterstand betalen
2.2.
De kantonrechter oordeelt dat de huurachterstand € 7.625,01 bedraagt, berekend tot en met november 2024. Dit moet [gedaagde] aan Pensioenfonds betalen. Pensioenfonds heeft bij haar akte een actuele specificatie van de huurachterstand in het geding gebracht. [gedaagde] heeft in haar nadere productie aangegeven dat zij meer heeft betaald en dat de huurachterstand kleiner is dan door Pensioenfonds gesteld. Dat baseert [gedaagde] op een overzicht van de verschuldigde betalingen en de al voldane huurpenningen over de jaren 2022, 2023 en 2024.
2.3.
[gedaagde] is in haar berekening van de verschuldigde huur van augustus 2022 tot en met juli 2024 uitgegaan van een totale huurachterstand van € 6.765,52. Het is voor de kantonrechter niet duidelijk geworden hoe [gedaagde] op het in zijn nadere productie genoemde bedrag van € 5.124,9‬0 inclusief servicekosten komt. Aangezien Pensioenfonds een nauwkeurig overzicht heeft verstrekt waar alle genoemde betalingen van [gedaagde] in te vinden zijn en zij verder geen betalingsbewijzen heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij meer heeft betaald, wijst de kantonrechter het gevorderde bedrag van € 7.625,01 toe.
[gedaagde] moet € 1.000,- aan boeterente betalen
2.4.
[gedaagde] is een bedrag van € 5.400,- aan boeterente verschuldigd, maar de kantonrechter matigt dit tot € 1.000,-. Pensioenfonds heeft over de maanden waarover zij de huur niet (tijdig) heeft ontvangen, een boeterente van € 300,- gevorderd op grond van artikel 25.3 van de toepasselijke algemene voorwaarden. [gedaagde] erkent dat zij bedragen in de maanden juli 2023 tot en met november 2024 niet (tijdig) heeft voldaan. Hierdoor is [gedaagde] in beginsel een boeterente van € 5.400,00 verschuldigd. Wel betwist [gedaagde] de boete van de betaling op 31 januari 2024, omdat deze tijdig betaald is. Maar omdat niet blijkt dat [gedaagde] bij haar betaling van 31 januari 2024 heeft beschreven wat het doel hiervan was, wordt deze betaling eerst afgetrokken van de openstaande schuld. Dit volgt uit artikel 6:43 BW. Hierdoor is deze betaling niet tijdig verricht en is de boeterente in principe verschuldigd.
2.5.
[gedaagde] voert aan dat het bedrag aan gevorderde boeterente erg hoog is. De kantonrechter begrijpt daaruit dat [gedaagde] zich beroept op matiging van de gevorderde boeterente. Op grond van artikel 6:94 BW kan de rechter een boete, als de billijkheid dit eist, matigen. Hier maakt de kantonrechter gebruik van omdat dit anders leidt tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat, aangezien de boeterente bijna net zo hoog is als de huurachterstand. [1] Het boetebeding is voornamelijk bedoeld als prikkel voor de huurder om op tijd de huur te betalen. Omdat Pensioenfonds voor achttien maanden boeterente in rekening heeft gebracht en zij hier geen rechtvaardiging voor heeft gegeven, bestaat er naar het oordeel van de kantonrechter aanleiding om de gevorderde boeterente te matigen tot € 1.000,-. Het meerdere wordt daarom afgewezen.
Ontbinding en ontruiming
2.6.
De kantonrechter acht de ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling tot ontruiming van de bedrijfsruimte gerechtvaardigd. Volgens artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. [gedaagde] had bij dagvaarding een achterstand van meer dan drie maanden. Deze tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst rechtvaardigt een ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het de bedrijfsruimte, zodat die vordering wordt toegewezen. De ontruimingstermijn wordt door de kantonrechter gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis. De vordering tot betaling van € 2.362,63 per maand dat [gedaagde] het gehuurde in gebruik houdt, wordt ook toegewezen.
[gedaagde] is aansprakelijk voor de schade van Pensioenfonds
2.7.
[gedaagde] is ook aansprakelijk voor de schade van Pensioenfonds over de periode vanaf de ontruiming tot de oorspronkelijke einddatum (artikel 6:277 BW). De omvang van deze schade kan nog niet worden begroot. Daarom wordt [gedaagde] veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding op te maken bij staat (artikel 612 Rv).
Incassokosten
2.8.
De incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Het gevorderde bedrag van € 1.521,98 aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten bepaalde tarief. Pensioenfonds heeft niet onderbouwd waarom dit hogere bedrag redelijk is. De kantonrechter zal de buitengerechtelijke incassokosten dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief berekend over de toewijsbare hoofdsom ten tijde van de dagvaarding. Dit betekent dat een bedrag ter hoogte van € 918,47 (exclusief btw) aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
Proceskosten
2.9.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van Pensioenfonds op € 113,54 aan dagvaardingskosten, € 524,- aan griffierecht, € 678,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 339,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.450,54. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.10.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Pensioenfonds dat eist en [gedaagde] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis het gehuurde aan [adres] te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van Pensioenfonds te stellen;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Pensioenfonds te betalen € 9.543,48 aan achterstallige huur, boeterente en vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan Pensioenfonds een bedrag van € 2.362,63 (nog te verhogen met eventuele indexeringen) voor iedere maand of een gedeelte daarvan dat [gedaagde] het gehuurde, vanaf 1 december 2024 tot en met de dag van de ontruiming in gebruik heeft gehouden;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] om de schade van Pensioenfonds vanaf de ontruiming te betalen, op te maken bij staat;
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Pensioenfonds worden vastgesteld op € 1.450,54;
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en in het openbaar uitgesproken.
62914

Voetnoten

1.HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638.