ECLI:NL:RBROT:2025:3902

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
10/122474-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en bedreiging, veroordeling voor vuurwapenbezit

Op 26 maart 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietincident in een autowasserij op 1 mei 2023. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, bedreiging en vernieling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en de bedreiging, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk handelde met de intentie om het slachtoffer te doden of te bedreigen. De rechtbank oordeelde dat de schoten niet in de richting van het slachtoffer waren gericht en dat er verschillende scenario's mogelijk waren, waaronder zelfverdediging. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III en munitie, waarvoor hij een gevangenisstraf van zes maanden kreeg opgelegd, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten die aan de vordering ten grondslag lagen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/122474-23
Datum uitspraak: 26 maart 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te Curaçao op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
Raadsman mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.A.J.A. Welten heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair (met uitzondering van het medeplegen), 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Op basis van de inhoud van het dossier en de camerabeelden kan worden vastgesteld dat de verdachte met een vuurwapen naar de [naam carwash] is gegaan en dat de verdachte daar vervolgens met het slachtoffer, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), in een worsteling terecht is gekomen. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte twee kogels afgevuurd op een zeer korte afstand van het hoofd van het slachtoffer. De verdachte heeft door tijdens een worsteling en op een korte afstand van het hoofd van het slachtoffer te schieten de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer dodelijk zou verwonden. Door de worsteling was er namelijk sprake van een chaotische en dynamische situatie waarbij de verdachte weinig controle had over de schietrichting. De onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten kunnen eveneens worden bewezen, aangezien de verdachte als schutter kan worden aangemerkt. Daarmee staat vast dat hij een vuurwapen voorhanden heeft gehad en dat één van de door hem afgevuurde kogels de ruit van de carwash heeft geraakt, waardoor deze is vernield.
4.1.2.
Beoordeling
Op 1 mei 2023 heeft er een schietincident plaatsgevonden in [naam carwash] in Rotterdam. Er zijn camerabeelden veiliggesteld waarop dit schietincident te zien is. Te zien is dat er twee personen de carwash in komen lopen. Deze personen zijn aanvankelijk door de politie aangeduid als [persoon 1] en [persoon 2] . Er ontstaat dan in de carwash een ruzie tussen [persoon 1] , [persoon 2] en een persoon aangeduid als [persoon 3] . [persoon 1] en [persoon 3] komen vervolgens ten val waardoor er een worsteling ontstaat met drie personen. Vrijwel tegelijkertijd met het ten val komen van [persoon 1] en [persoon 3] is er voor de eerste keer een vonkenregen te zien. Aan de hand van het dossier en de camerabeelden stelt de rechtbank vast dat [persoon 1] vanaf dat moment onderop ligt in de worsteling en wel op zijn buik. [persoon 3] bevindt zich bovenop [persoon 1] en [persoon 2] bevindt zich daar weer boven. Vervolgens is er opnieuw iets te zien wat wordt omschreven als ‘de tweede vonkenregen’ (in het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden zijn beschreven). De worsteling eindigt even later doordat [persoon 3] door [persoon 2] van [persoon 1] af wordt getrokken. Rond dat moment komt [persoon 4] binnengelopen. Vervolgens verlaten [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 4] gezamenlijk de carwash.
Van [persoon 3] is nadien vastgesteld dat dit [slachtoffer] betreft. [persoon 1] is door verschillende verbalisanten herkend als de verdachte en ter terechtzitting heeft de verdachte ook verklaard dat hij die persoon is. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij op enig moment tijdens de worsteling de beschikking heeft gehad over een vuurwapen en dat hij de carwash uiteindelijk ook heeft verlaten met dit vuurwapen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is hoe het handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank stelt aan de hand van de camerabeelden en het dossier vast dat de schietrichting van de worsteling af is en dus niet in de richting van [slachtoffer] . Naar het oordeel van de rechtbank is er reeds daarom onvoldoende grond om te concluderen tot een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] door de beschreven schoten. Evenmin bestond er daardoor een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Dat er sprake was van een worsteling en daarmee van een hectische situatie die door de aanwezigheid en het gebruik van een vuurwapen als zodanig risicovol was en ook heel anders had kunnen aflopen, maakt dat in zoverre niet anders. Dat betekent dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag althans poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] .
Ook de onder 1 subsidiair ten laste gelegde bedreiging kan niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat de verdachte ook daarvan zal worden vrijgesproken De inhoud van het dossier laat namelijk verschillende scenario’s open, waaronder de mogelijkheid dat de verdachte – indien het vuurwapen tijdens de worsteling in zijn hand is afgegaan - heeft gehandeld vanuit zelfverdediging of dat het vuurwapen per ongeluk is afgegaan tijdens de worsteling. Hierdoor ontbreekt het bewijs dat sprake is geweest van een opzettelijke gedraging gericht op het bedreigen van [slachtoffer] .
Het onder 2 ten laste gelegde vuurwapenbezit acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op enig moment tijdens de worsteling een vuurwapen in zijn bezit heeft gehad en dat hij vervolgens ook is vertrokken met dat vuurwapen. Uit het rapport van het NFI blijkt dat het gaat om een (semi)automatisch werkend pistool van het kaliber 9mm Parabellum van het merk Glock.
De verdachte zal worden vrijgesproken van de onder 3 ten laste gelegde vernieling. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen bestaat de mogelijkheid dat de kogel die de ruit heeft geraakt onbedoeld is afgevuurd. Het is, gelet op de voorgaande overwegingen, ook niet aannemelijk dat er expres op de betreffende ruit is geschoten met het doel om die ruit te vernielen. Gelet hierop kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte opzet had op de vernieling van de ruit, ook niet in voorwaardelijke zin.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2
hij op 1 mei 2023 te Rotterdam,
alleen,
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1
- van categorie III onder 1 te weten een pistool, kaliber 9mm,
en
voor dit vuurwapen geschikte munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op het
art. 2 lid 2 van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten één kogelpatro
on, kaliber 9mm, van het merk S&B Luger, en
één kogelpatro
on, kaliber 9mm, van het merk MFS Luger,
voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
de eendaadse samenloop van:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit
begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte een beroep toekomt op de buitenwettelijke schulduitsluitingsgrond ‘afwezigheid van alle schuld’ zodat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdachte mocht het vuurwapen tijdens de worsteling vast hebben en vervolgens meenemen, omdat anders de mogelijkheid bestond dat het vuurwapen tegen hem gebruikt zou worden.
6.2.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt het beroep op de schulduitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld, omdat niet is gebleken wat de verdachte na het incident met het vuurwapen heeft gedaan. Zodoende is ook niet vast komen te staan dat de verdachte het vuurwapen na het incident direct heeft ingeleverd bij de politie, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank in dit geval noodzakelijk was voor het honoreren van een beroep op de afwezigheid van alle schuld. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en twee kogelpatronen terwijl hij bij een carwash was waar zich veel mensen bevonden. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Het kan voorts gemakkelijk leiden tot het gebruik daarvan, hetgeen ook uit het onderhavige dossier blijkt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Die veroordeling dateert echter van 15 januari 2014, zodat de rechtbank daar niet in strafverhogende zin rekening mee zal houden.
De verdachte heeft op vragen van de rechtbank, ondanks de geboden gelegenheid en gestelde vragen, weinig over zijn persoonlijke omstandigheden willen zeggen, zodat de rechtbank hiermee geen rekening kan houden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank ziet in de persoon van de verdachte en zijn (grotendeels onbekend gebleven) persoonlijke omstandigheden geen reden om een deel van de op te leggen straf in een voorwaardelijk kader op te leggen. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij] ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.927,15 aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering gelet op het pleidooi tot vrijspraak.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte wordt vrijgesproken.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De rechtbank heeft in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen over de gevorderde schadevergoeding.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij
[benadeelde partij]in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. F. Damsteegt en J.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Zaanen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 1 mei 2023 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans opzettelijk, zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen,
meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen (gedurende een worsteling met
die voornoemde [slachtoffer] ) in de richting en/of op korte afstand van die [slachtoffer]
heeft geschoten, althans op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 mei 2023 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen in de richting en/of op
korte afstand van die [slachtoffer] te schieten, althans op het lichaam van die
[slachtoffer] te schieten;
2
hij op of omstreeks 1 mei 2023 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een (vuur)wapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1
- van categorie III onder 1 en/of
- van categorie II onder 1 van de Wet wapen en munitie,
te weten een pistool, althans een (vuur)wapen, kaliber 9mm,
en/of
(voor dit vuurwapen geschikte munitie) in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op het
art. 2 lid 2 van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten één of meer kogelpatronen, kaliber 9mm, van het merk S&B Luger, en/of
één of meer kogelpatronen, kaliber 9mm, van het merk MFS Luger,
voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 1 mei 2023 te Rotterdam, althans in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten
dele aan [naam carwash] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft
vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.