In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee ex-echtgenoten, waarbij de eiser verzocht om medewerking van de gedaagde aan de verkoop van hun gezamenlijke woning. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Verschoor, vorderde dat de gedaagde binnen 24 uur na betekening van het vonnis haar medewerking zou verlenen aan alle handelingen die de makelaar noodzakelijk achtte voor het verkooptraject, waaronder het nemen van foto's en het faciliteren van bezichtigingen. De gedaagde, die in persoon verscheen, had eerder geweigerd om mee te werken aan de verkoop, ondanks een eerdere uitspraak van de rechtbank en een arrest van het gerechtshof dat haar daartoe verplichtte.
De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet voldeed aan haar verplichtingen uit eerdere vonnissen en dat er een spoedeisend belang was voor de eiser, die aangaf dat zijn financiële situatie verslechterde door het uitblijven van de verkoop. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van de eiser toe, met uitzondering van de machtiging om de ontruiming met behulp van de sterke arm uit te voeren, omdat de deurwaarder deze bevoegdheid al had. De gedaagde werd veroordeeld tot het betalen van een dwangsom voor iedere keer dat zij niet aan de veroordelingen voldeed, tot een maximum van € 10.000,-. Tevens werd bepaald dat de gedaagde de woning uiterlijk twee weken voor de notariële levering aan de kopers moest verlaten. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg.