In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 maart 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Havensteder en [gedaagde 1], die het pand aan de [adres 1] heeft gekraakt. Havensteder vorderde ontruiming van het pand, maar de voorzieningenrechter heeft deze vordering afgewezen. De rechtbank oordeelde dat Havensteder niet voldoende spoedeisend belang had bij de ontruiming, omdat er niet kon worden uitgesloten dat de ontruiming zou leiden tot ongerechtvaardigde leegstand. De voorzieningenrechter weegt hierbij het huisrecht van [gedaagde 1] en zijn gezin zwaar, vooral gezien de omstandigheden dat [gedaagde 1] met zijn partner en minderjarige kind in het pand verblijft en er op dat moment geen alternatieve woonruimte beschikbaar was. De rechtbank constateerde dat Havensteder niet voldoende bewijs had geleverd dat de ontruiming noodzakelijk was voor de ontwikkeling van het project Tamboer III. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat er geen acuut gevaar was dat een ontruiming noodzakelijk maakte. Uiteindelijk werd Havensteder veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.375,00.