3.7.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.7.1.Tussen partijen is de hoogte van de vast te stellen kinderbijdrage in geschil. De rechtbank zal de kinderbijdrage berekenen volgens de aanbevelingen opgenomen in het Rapport alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie (hierna: het rapport).
3.7.2.Omdat niet is verzocht de kinderbijdrage met terugwerkende kracht vast te stellen, zal de kinderbijdrage worden vastgesteld met ingang van de datum van deze beschikking.
3.7.3.De rechtbank zal eerst het eigen aandeel van partijen in de kosten van de minderjarigen (hierna: de behoefte van de minderjarigen) bepalen aan de hand van het netto besteedbaar gezinsinkomen op het moment van het feitelijk uiteengaan van partijen, te verhogen met het kindgebonden budget. Beide partijen gaan voor de berekening van de behoefte van de minderjarigen uit van het netto besteedbaar gezinsinkomen over 2023. De rechtbank sluit daarbij aan.
3.7.4.Tussen partijen is niet in geschil dat het netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van de man op het moment van het feitelijk uiteengaan van partijen € 3.492,- per maand bedroeg.
3.7.5.Tussen partijen is nauwelijks geschil over het netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van de vrouw uit loondienst op het moment van het feitelijk uiteengaan van partijen. De man komt op een NBI van € 1.147,- per maand en de vrouw op een bedrag van € 1.142,- per maand. De rechtbank gaat uit van een bedrag van € 1.145,- per maand.
3.7.6.De man stelt dat de vrouw ten tijde van het uiteengaan van partijen zwarte inkomsten uit schoonmaakwerkzaamheden had. Hij vindt het niet redelijk om in het kader van de behoefteberekening hiermee rekening te houden, omdat de zwarte inkomsten niet werden besteed aan de kosten van de huishouding. Die kosten werden voldaan uit het inkomen van de man. De vrouw erkent dat zij in het verleden wel zwarte inkomsten heeft gehad. Sinds zij in januari 2023 in loondienst bij Aafje is gaan werken, heeft zij deze inkomsten niet meer. De rechtbank zal geen rekening houden met zwarte inkomsten van de vrouw, ook niet in het kader van de draagkrachtberekening. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, heeft de man onvoldoende onderbouwd dat de vrouw op het moment van uiteengaan van partijen of daarna zwarte inkomsten had of heeft gehad.
3.7.7.De rechtbank becijfert het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen aldus op
€ 4.637,- per maand. Rekening houdend met het kindgebonden budget waarop partijen aanspraak konden maken van € 288,- per maand wordt uitgekomen op (afgerond) een totaalbedrag van € 4.925,- per maand.
3.7.8.Ten tijde van het uiteengaan van partijen was [meerderjarige 1] minderjarig en behoorde hij samen met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot het gezin van partijen. De rechtbank zal daarom de behoefte van de minderjarigen bepalen aan de hand van het genoemde netto besteedbare gezinsinkomen op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen voor drie kinderen, die is opgenomen als bijlage bij het rapport, op een bedrag op van € 1.297,- per maand. Geïndexeerd naar 2025 levert dat een bedrag van € 1.467,- per maand op. De behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt vastgesteld op laatstgenoemd bedrag, dat wil zeggen een bedrag van
€ 489,- per maand per kind.
3.7.9.Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding de behoefte van deze (minderjarige) kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht.
3.7.10.Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld worden.
Gezien de ingangsdatum van de vaststelling van de bijdrage wordt gerekend met de tarieven 2025-I.
3.7.11.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man op € 2.879,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens:
- WIA-uitkering inclusief vakantiegeld (zoals die geldt vanaf 5 september 2024) van € 4.308,- bruto per maand.
De volgende heffingskorting is in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting.
3.7.12.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw op € 2.272,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens:
- een bruto salaris van € 331,- per week;
- premie STIPP-Plus € 18,- per week;
- premie PAWW € 1,- per week;
- premie AZW € 3,- per week;
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
3.7.13.Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van € 9.817,- per jaar, waar de vrouw gelet op haar inkomen recht op heeft.
3.7.14.De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 2.125,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.310] en bedraagt € 494,- per maand.
3.7.15.De draagkracht van de vrouw wordt, omdat het NBI hoger is dan € 2.125,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.310] en bedraagt € 196,- per maand.
3.7.16.Er is sprake van een tekort aan draagkracht om in de behoefte van de minderjarigen te voorzien. Gesteld noch gebleken is dat de werkelijke woonlasten van de man duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het woonbudget. Er zal daarom met het woonbudget gerekend worden.
3.7.17.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen lager is dan de behoefte van de minderjarigen, kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven. De bijdrage van de man is beperkt tot zijn draagkracht. Omdat [meerderjarige 1] geen verzoek tot een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie heeft gedaan, wordt de draagkracht van de man verdeeld over de twee minderjarige kinderen.
3.7.18.Partijen zijn het er over eens dat er regelmatig contact moet zijn tussen de man en de minderjarigen. Net als partijen gaat de rechtbank daarom uit van een zorgkorting van 15%.
3.7.19.Omdat de behoefte van de minderjarigen € 489,- per maand per kind bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 73,- per maand per maand.
De draagkracht van beide ouders tezamen is onvoldoende om volledig in de behoefte van de minderjarigen te voorzien, daarom wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. De helft van dit tekort is gelijk aan de zorgkorting, zodat de man de zorgkorting niet in mindering kan brengen op de eerder berekende bijdrage.
3.7.20.Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van € 247,- per maand per kind in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
3.7.21.Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.