ECLI:NL:RBROT:2025:3844

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
C/10/670213 / FA RK 23-8987
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot intrekking of nihilstelling van partneralimentatie afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing van financiële situatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van de man om de eerder vastgestelde partneralimentatie te intrekken of op nihil te stellen. De man had in 2021 een alimentatieverplichting van € 1.337,- per maand opgelegd gekregen, welke was geïndexeerd naar € 1.593,30 per maand in 2025. De man stelde dat er sprake was van onjuiste of onvolledige gegevens bij de eerdere beschikking en dat er sinds 1 juni 2022 sprake was van wijziging van omstandigheden, omdat hij geen inkomen had. De rechtbank oordeelde echter dat de man onvoldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie en zijn stellingen niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank wees het verzoek van de man af, omdat hij geen relevante financiële documenten had overgelegd en zijn argumenten niet overtuigend waren. De vrouw had daarentegen wel haar financiële situatie onderbouwd en de rechtbank concludeerde dat er geen rechtens relevante wijziging van omstandigheden was. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/670213 / FA RK 23-8987
Beschikking van 19 februari 2025 over de onderhoudsbijdrage
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. F.C. Frederiks te Zwijndrecht,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. D. Abotay te Schiedam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 8 december 2023;
  • het verweerschrift, ingekomen op 8 januari 2024;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 8 januari 2025;
  • het bericht met bijlage van de vrouw, ingekomen op 9 januari 2025.
Buiten de toegestane termijn is overgelegd het bericht met bijlagen van de man, ingekomen op 13 januari 2025. De rechtbank zal deze stukken buiten beschouwing laten.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 22 januari 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 9 december 2021 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Op 1 juni 2022 is deze beschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking is – voor zover hier relevant – bepaald, dat de man een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna: partneralimentatie), steeds bij vooruitbetaling, zal voldoen van € 1.337,- per maand. Geïndexeerd naar 2025 is dat € 1.593,30 per maand. Bij voornoemde beschikking is bovendien bepaald dat de vrouw naast de helft van de overwaarde van de woning aan [adres] een vergoedingsvordering van € 81.680,- toekomt dat bij de overdracht van de woning zal worden verrekend. Het gerechtshof Den Haag heeft deze beschikking bij beschikking van 15 februari 2023 bekrachtigd.
2.3.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
Onderhoudsbijdrage
3.1.1.
De man verzoekt wijziging van voormelde beschikking van 9 december 2021 in die zin dat de in die beschikking vastgestelde partneralimentatie wordt ingetrokken dan wel op nihil wordt bepaald.
3.1.2.
Naar de rechtbank begrijpt stelt de man primair dat de beschikking van 9 december 2021 van meet af aan niet heeft voldaan aan de wettelijke maatschaven, omdat bij de berekening van zijn draagkracht ten onrechte uitgegaan is van onjuiste en onvolledige financiële gegevens, waardoor de partneralimentatie op een te hoog bedrag is bepaald. Subsidiair stelt de man dat sinds 1 juni 2022 sprake is geweest van wijziging van omstandigheden vanwege het ontbreken van inkomen aan de zijde van de man. Ook heeft de vrouw voldoende tijd en gelegenheid gehad om volledig in haar eigen inkomsten te gaan voorzien en zal de vrouw naar verwachting binnen een half jaar over voldoende eigen financiële middelen beschikken na de verkoop en levering van de woning.
3.1.3.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
Onjuiste of onvolledige gegevens
3.1.4.
De rechtbank zal eerst het primaire standpunt van de man beoordelen. Ingevolge artikel 1:401 lid 4 BW kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord, doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Volgends de geldende rechtspraak [1] moet de reikwijdte van artikel 1:401 lid 4 BW ruim worden opgevat. Ook een naderhand onjuist gebleken toekomstverwachting kan een onjuist of onvolledig gegeven opleveren. [2] Volgens vaste jurisprudentie is de omstandigheid dat het aan een van de partijen zelf heeft gelegen dat de rechter is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens, geen beletsel voor een latere intrekking of wijziging van de desbetreffende beschikking op verzoek van diezelfde partij.
3.1.5.
De rechtbank overweegt op grond van de stukken en de verklaringen tijdens de mondelinge behandeling het navolgende. Om te kunnen beoordelen of bij de eerdere beschikking van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, moet de rechtbank beschikken over alle relevante gegevens. In dat kader wijst de rechtbank erop dat ingevolge artikel 21 Rv partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij gerade acht. De gevolgen hiervan komen voor rekening en risico van de betreffende partij.
3.1.6.
In de beschikking van 9 december 2021 staat, voor zover hier relevant, met betrekking tot de draagkracht van de man het volgende:
“Vaststaat dat de man een onderneming heeft. De man heeft geen jaarstukken van zijn onderneming overgelegd, maar slechts een uitdraai van het bij de Belastingdienst geregisterde inkomen over de jaren 2017 tot en met 2021.
[…]
Naar het oordeel van de rechtbank is het vorenstaande overzicht onvoldoende om aan te nemen dat de man geen draagkracht heeft om de verzochte bijdrage te betalen. De man stelt op dit moment geen boekhouder te kunnen betalen, maar op basis van deze stelling komt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Daar komt bij dat tijdens de mondelinge behandeling is komen vast te staan dat de man in de afgelopen jaren ook inkomsten heeft gehad in verband met werkzaamheden voor het consulaat van Madagaskar. Volgens de vrouw zijn deze inkomsten buiten het zicht van de Belastingdienst gebleven, hetgeen door voormeld overzicht wordt bevestigd. De advocaat van de man heeft gesteld dat de man deze inkomsten vanwege de coronacrisis niet meer heeft, maar deze enkele stelling is onvoldoende om dat aan te nemen.”
3.1.7.
Het gerechtshof heeft vervolgens in haar beschikking van 15 februari 2023 overwogen dat de man heeft nagelaten zijn financiële situatie inzichtelijk te maken met relevante, verifieerbare stukken, zoals jaarstukken. De man heeft in hoger beroep opnieuw gesteld dat de boekhouder de jaarstukken van zijn onderneming niet opmaakt omdat de man een betalingsachterstand heeft. Het gerechtshof heeft de man erop gewezen dat dat een omstandigheid is die voor rekening en risico van de man komt. Bovendien heeft het gerechtshof duidelijk gemaakt op welke wijze de man zijn stellingen alsnog nader had kunnen onderbouwen. Zo had de man ten minste een schriftelijke verklaring van de boekhouder kunnen laten opstellen over zijn financiële situatie. Ook had de man stukken uit de financiële administratie van zijn eigen bedrijf of van de administratie van zijn consulaire werkzaamheden kunnen overleggen.
3.1.8.
De rechtbank overweegt dat de man in onderhavige procedure opnieuw geen inzicht verschaft in zijn financiën. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting van zijn stellingen door de vrouw, had het op de weg van de man gelegen om, onderbouwd met stukken een duidelijk overzicht te geven van zijn inkomsten. De man heeft echter dezelfde stukken als in de eerdere procedures overgelegd, slechts aangevuld met een handmatig ingevulde aangifte inkomstenbelasting over 2021 en een jaaropgave 2022 van zijn eigen bedrijf, waarbij overal € 0,- is ingevuld. In plaats van de overwegingen van het gerechtshof ter harte te nemen en – op zijn minst – de in haar beschikking genoemde stukken in het geding te brengen, heeft de man volstaan met het overleggen van meer van hetzelfde. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man daarmee onvoldoende onderbouwd dat bij de eerder vastgestelde partneralimentatie uitgegaan is van onjuiste of onvolledige gegevens. De rechtbank zal het primaire verzoek van de man afwijzen.
Wijziging van omstandigheden
3.1.9.
Ten aanzien van de stelling van de man dat in de periode na 1 juni 2022 sprake is geweest van een wijziging van omstandigheden overweegt de rechtbank als volgt.
3.1.10.
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. De rechtbank zal beoordelen of sprake is geweest van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden.
3.1.11.
De man stelt dat het hem per de ingangsdatum, 1 juni 2022, aan draagkracht ontbreekt om aan zijn verplichting tot partneralimentatie te voldoen. Hij heeft geen inkomen en leeft van afgekochte levensverzekeringspolissen, van de verkoop van waardevolle spullen als een motorfiets en kostbare horloges en van een lening bij zijn zus. De rechtbank is van oordeel dat de man ook ten aanzien van dit verzoek zijn financiële positie totaal niet inzichtelijk heeft gemaakt, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 3.1.8 al is overwogen. Zowel zijn inkomen op 1 juni 2022 als zijn huidige inkomen heeft de man dan ook onvoldoende onderbouwd.
3.1.12.
Wat betreft de stelling van de man ten aanzien van de verdiencapaciteit van de vrouw overweegt de rechtbank als volgt. De man stelt dat de vrouw voldoende in de gelegenheid is gesteld om volledig in haar eigen inkomsten te gaan voorzien. De vrouw betwist dat. Uit de overgelegde salarisspecificaties van de vrouw en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vrouw sinds de echtscheiding meer is gaan werken en dat haar inkomsten zijn gestegen. Volgens de vrouw is dat echter niet voldoende om volledig in haar eigen behoefte te voorzien. Evenwel heeft (de advocaat van) de man hierin geen aanleiding gezien om een nieuwe draagkrachtberekening in het geding te brengen dan wel om zijn verzoek daarop aan te passen. Nu de man zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd, gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij.
3.1.13.
De man heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de vrouw over voldoende financiële middelen zal gaan beschikken zodra de echtelijke woning is verkocht. De rechtbank zal ook aan deze stelling voorbij gaan, nu het gerechtshof hierop al heeft beslist en (in rechtsoverweging 5.13 van haar beschikking) heeft overwogen dat de vrouw deze middelen nodig heeft voor een eigen woning.
3.1.14.
De rechtbank overweegt op grond van het voorgaande dat het beroep van de man op een wijziging van omstandigheden ook niet slaagt. Om die reden zal de rechtbank het verzoek van de man dan ook afwijzen.
3.1.15.
Ten slotte heeft (de advocaat van) de man tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de eerder vastgestelde behoefte van de vrouw onjuist is en dat deze opnieuw moet worden vastgesteld. De rechtbank gaat voorbij aan deze stelling omdat de man dit geenszins heeft onderbouwd of nader heeft uitgewerkt.
3.2.
Proceskosten
3.2.1.
De vrouw verzoekt de man te veroordelen in de proceskosten. De vrouw stelt dat zij op kosten wordt gejaagd doordat de man wederom een verzoek indient zonder nieuwe stukken aan te leveren. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt in familiezaken is dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. Dat kan anders zijn als er bijvoorbeeld aanleiding is om te concluderen dat er misbruik van procesrecht wordt gemaakt, door telkens opnieuw dezelfde of vergelijkbare procedures op te starten. De rechtbank is van oordeel dat op dit moment daarvan (nog) geen sprake is en zal dan ook bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst af het verzoek van de man;
4.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A. van Egmond, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M. de Groot, griffier, op 19 februari 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.

Voetnoten

1.HR 12 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK5026.
2.HR 8 juli 1980, ECLI:NL:HR:1980:AO0435.