In deze zaak, die op 24 maart 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, [eiser], en zijn werkgever, CITT B.V. [eiser] had zich op 18 december 2024 ziek gemeld en zijn arbeidsovereenkomst op dezelfde dag opgezegd. Hij vorderde betaling van zijn loon vanaf november 2024 tot en met januari 2025, inclusief wettelijke verhogingen over het achterstallige loon. CITT B.V. betwistte de verschuldigdheid van het loon, stellende dat [eiser] vanaf 18 december 2024 niet meer had gewerkt en dat de wijze van loonbetaling correct was. De kantonrechter oordeelde dat CITT het loon tot en met 31 januari 2025 moest betalen, met een wettelijke verhoging van 25% over het achterstallige loon van november, december en januari. De rechter oordeelde dat CITT onvoldoende had onderbouwd dat [eiser] niet ziek was en dat de bedrijfsarts had bevestigd dat [eiser] niet in staat was om te werken. De kantonrechter wees ook de vordering van [eiser] tot wettelijke verhoging over het loon van vóór november 2024 af, omdat de wijze van betaling in overeenstemming was met de CAO. CITT werd verder veroordeeld tot het opmaken van een eindafrekening en het betalen van de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.