In deze zaak heeft eiseres, die door de Dienst Toeslagen is aangemerkt als gedupeerde in de toeslagenaffaire, de minister van Financiën verzocht om overname van haar schulden op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De minister heeft echter geweigerd om de schulden aan ABN AMRO en het CAK over te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schuld aan ABN AMRO niet voor overname in aanmerking komt, maar dat de minister ten onrechte de overname van de schuld aan het CAK heeft afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende gegevens zijn om te bepalen of de schuld aan het CAK in de referteperiode opeisbaar was, maar dat het aannemelijk is dat een groot deel van de schuld wel opeisbaar was. De rechtbank heeft daarom zelf in de zaak voorzien en bepaald dat de minister de schuld aan het CAK moet overnemen, gezien de geringe omvang van de schuld.
Het procesverloop begon met een primaire beslissing van de minister op 25 juli 2022, waarin de aanvraag van eiseres werd afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 10 december 2024 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van eiseres en de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de aard van de schulden en de voorwaarden voor overname onder de Wht. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen de schuld aan het CAK over te nemen tot een bedrag van € 114,-. Tevens is de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres.