ECLI:NL:RBROT:2025:3835

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
ROT 23/2348
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overname van schulden in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft eiseres, die door de Dienst Toeslagen is aangemerkt als gedupeerde in de toeslagenaffaire, de minister van Financiën verzocht om overname van haar schulden op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De minister heeft echter geweigerd om de schulden aan ABN AMRO en het CAK over te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schuld aan ABN AMRO niet voor overname in aanmerking komt, maar dat de minister ten onrechte de overname van de schuld aan het CAK heeft afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende gegevens zijn om te bepalen of de schuld aan het CAK in de referteperiode opeisbaar was, maar dat het aannemelijk is dat een groot deel van de schuld wel opeisbaar was. De rechtbank heeft daarom zelf in de zaak voorzien en bepaald dat de minister de schuld aan het CAK moet overnemen, gezien de geringe omvang van de schuld.

Het procesverloop begon met een primaire beslissing van de minister op 25 juli 2022, waarin de aanvraag van eiseres werd afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 10 december 2024 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van eiseres en de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de aard van de schulden en de voorwaarden voor overname onder de Wht. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen de schuld aan het CAK over te nemen tot een bedrag van € 114,-. Tevens is de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/2348

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Kose-Albayrak),
en

de Minister van Financiën,

(gemachtigde: [persoon A] ).

Samenvatting

1. Eiseres is door de Dienst Toeslagen aangemerkt als gedupeerde in de toeslagenaffaire en zij heeft de minister gevraagd schulden over te nemen op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De minister heeft geweigerd de schulden van eiseres aan ABN AMRO en het CAK over te nemen. De rechtbank oordeelt dat de schuld aan ABN AMRO niet voor overname in aanmerking komt, maar dat de minister ten onrechte de overname van de schuld aan het CAK heeft afgewezen. Er zijn onvoldoende gegevens om vast te stellen of de schuld aan het CAK in de referteperiode opeisbaar was en overgenomen had moeten worden. Wel is aannemelijk dat de schuld grotendeels opeisbaar was. De rechtbank voorziet zelf en bepaalt dat de minister de schuld aan het CAK, gezien de geringe omvang ervan, alsnog over moet nemen.

Procesverloop

2. Met het besluit van 25 juli 2022 (primaire besluit) heeft de minister de aanvraag van eiseres om overname van geldschulden op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) afgewezen.
2.1.
Met het besluit van 22 februari 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 10 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. Tussen 2004 en 2019 is de kinderopvangtoeslag van een groot aantal ouders ten onrechte stopgezet en is eerder verleende kinderopvangtoeslag ten onrechte van hen teruggevorderd. De aanpak van Dienst Toeslagen heeft deze ouders in grote problemen gebracht. Het kabinet heeft de gedupeerde ouders hiervoor excuses aangeboden. Ook is een hersteloperatie gestart.
3.1.
Onderdeel van deze hersteloperatie is dat de overheid bepaalde private schulden van gedupeerde ouders kan overnemen. Deze regeling is opgenomen in artikel 4.1 tot en met 4.5 van de Wht.
3.2.
Eiseres heeft bij de minister een aanvraag ingediend onder meer tot overname van een geldschuld aan ABN AMRO Bank met referentienummer [referentie 1] van € 3.000,- en een geldschuld bij CAK-BZ inzake de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) met referentienummer [referentie 2] van € 114,-.
3.3.
Bij het primaire besluit heeft de minister geweigerd de schulden van eiseres over te nemen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De minister heeft met het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens de minister kan de schuld bij ABN AMRO Bank niet worden overgenomen, omdat dit een krediet betreft en er geen achterstand is die voor 1 juni 2021 opeisbaar is geworden. De schuld bij het CAK kan niet worden overgenomen omdat deze schuld pas op 22 maart 2022 opeisbaar is geworden.
4. Eiseres voert aan dat het krediet bij ABN AMRO is afgesloten vanwege de toeslagenaffaire. Volgens eiseres zijn de schulden veroorzaakt door onrechtmatig handelen van de Dienst Toeslagen. Zij stelt zich op het standpunt dat binnen het herstelproces moet worden gestreefd naar volledig en ruimhartig herstel van haar situatie. Eiseres mag er niet de dupe van worden dat zij zich als een goed schuldenaar heeft gedragen door iedere maand € 78,- aan aflossing en rente te betalen. De betaalde rente is volgens eiseres onlosmakelijk onderdeel van het krediet en dient meegenomen te worden in de beoordeling. De systematiek van een flexibel krediet kan volgens eiseres niet worden vergeleken met een reguliere schuld en het vereiste van opeisbaarheid kan hierop niet worden toegepast. Een reguliere schuld is in de regel veel sneller opeisbaar dan een flexibel krediet. De financiële vorm van een flexibel krediet is als zodanig veel ingewikkelder en daarmee enkel opeisbaar voor de maanden waarbij er achterstanden zijn ontstaan op de aflossingen. Ten aanzien van de schuld bij CAK BZ stelt eiseres dat deze schuld nog steeds openstaat en op 25 januari 2021 is ontstaan.
5. De rechtbank beoordeelt de vraag of de minister de weigering van het betalen van de schulden van eiseres bij de ABN AMRO en het CAK terecht heeft gehandhaafd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond moet worden verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
De schuld aan ABN AMRO
6. De minister neemt op aanvraag een geldschuld over van een aanvrager die in aanmerking komt voor de toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 van de Wht. De geldschulden die worden overgenomen zijn ontstaan na 31 december 2005, waren voor 1 juni 2021 opeisbaar en zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan. [1] De resterende hoofdsommen van niet-hypothecaire leningen worden niet overgenomen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. [2] De bedoeling van de regeling voor het overnemen van private schulden is om openstaande betalingsachterstanden op geldschulden van gedupeerden over te nemen. Het heeft niet tot doel alle betalingsverplichtingen van gedupeerden volledig over te nemen. [3]
In de Memorie van Toelichting bij de Wht is opgenomen dat de schuldenaanpak voor gedupeerde ouders is gericht op het zo veel mogelijk realiseren van een nieuwe start, niet het herstellen van het verleden. Het mogelijk maken van een nieuwe start is de leidraad bij de ingewikkelde beleidskeuzes die bij de schuldenaanpak gemaakt moesten worden. Een belangrijk gevolg van deze leidraad is dat er in de schuldenaanpak niet wordt gekeken naar causaliteit: het maakt dus niet uit of het ontstaan of verergeren van schulden te herleiden is tot de terugvordering van de kinderopvangtoeslag. [4]
6.1.
De geldschuld aan ABN AMRO vloeit voort uit een flexibel krediet bij deze bank. Ter zitting heeft eiseres bevestigd dat zij het flexibel krediet op 10 maart 2004 heeft afgesloten. De rechtbank oordeelt dat deze schuld niet voldoet aan het vereiste van een betalingsachterstand die opeisbaar is geworden in de referteperiode en overweegt daartoe als volgt. ABN AMRO heeft eiseres bij brief van 19 augustus 2020 gevraagd om voor 2 september 2020 stukken aan te leveren om haar (huidige) financiële situatie in kaart te brengen. Daarbij is aangegeven dat indien eiseres geen stukken aanlevert, haar flexibel krediet op 21 september 2020 wordt geblokkeerd om betalingsproblemen te voorkomen. Blokkering van het krediet houdt in dat eiseres vanaf dan geen heropnames meer kan doen, maar het brengt geen verandering in haar maandlasten. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat de rente en kosten automatisch van haar rekening werden afgeschreven en dat dit op een gegeven moment stopte omdat haar rekening was geblokkeerd in verband met een loonbeslag. Ook heeft zij ter zitting gesteld dat in januari 2023 de lening is opgeëist. De rechtbank is van oordeel dat uit de aanwezige stukken van de bank niet blijkt dat er vóór 1 juni 2021 een achterstand in de betalingsverplichting van eiseres is ontstaan. In de brief van ABN AMRO van 2 september 2020 wordt niet gesteld dat er betalingsachterstanden zijn. Ook uit de saldo opgave van ABN AMRO blijkt niet dat er sprake is van een betalingsachterstand. In de saldo opgave wordt aangegeven dat de vordering niet is opgeëist, dat er geen achterstand is en dat er binnen de limiet wordt gebankierd. Door eiseres is geen informatie overgelegd die haar standpunt onderbouwt of waaruit volgt dat het standpunt van de minister onjuist is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
De schuld aan het CAK
7. De schuld aan het CAK is een bestuursrechtelijke schuld en is ontstaan na 31 december 2005 en nog niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag is gedaan. De minister heeft aangegeven de schuld te zullen overnemen als deze voldoet aan de voorwaarden van artikel 4.1. van de Wht. Tussen partijen is in geschil of de schuld opeisbaar is geworden voor 1 juni 2021.
7.1.
Met de brief van 15 februari 2022 heeft eiseres een aanmaning ontvangen voor zes openstaande facturen van het CAK van in totaal € 114,-. Het betreft 6 facturen van € 19,- met factuurdata gelegen in de periode 25 januari 2021 tot en met 25 november 2021 en uiterlijke betaaldata gelegen in de periode van 28 februari 2021 tot en met 31 december 2021. Het CAK heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om het openstaande bedrag voor 1 maart 2022 te betalen.
7.2.
De minister stelt zich op het standpunt dat de vordering bij het uitblijven van betaling per 1 maart 2022 opeisbaar is geworden. [5] Eiseres stelt zich op het standpunt dat de schuld is ontstaan op 25 januari 2021.
7.3.
De rechtbank volgt niet het standpunt van de minister dat de schuld pas opeisbaar is geworden na het verzenden van een herinneringsbrief om alsnog het bedrag, dat niet op tijd betaald is, te betalen. Eiseres heeft zich niet uitgelaten over de datum of data van opeisbaarheid en de rechtbank volgt daarom ook haar standpunt niet.
7.4.
De rechtbank heeft te weinig gegevens om vast te stellen op welke datum of data de bestuursrechtelijke geldschuld van eiseres aan het CAK opeisbaar is geworden. Er is geen overeenkomst tussen partijen overgelegd en evenmin zijn er facturen overgelegd. Dat het gaat om een schuld voortvloeiend uit de WMO is ook onvoldoende om dit vast te kunnen stellen. De rechtbank overweegt dat twee derde van de schuld gefactureerd is vóór de peildatum van 1 juni 2021 en dat de helft van de schuld uiterlijk vóór deze datum betaald moest zijn en acht daarmee aannemelijk dat de schuld in ieder geval grotendeels opeisbaar is geworden vóór 1 juni 2021. Dit betekent dat de minister deze schuld niet volledig heeft kunnen afwijzen en het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de minister in de primaire en in de bezwaarfase in zijn algemeenheid niet de onderliggende stukken van schulden in de dossiers opneemt en daar ook niet de beschikking over heeft en de minister heeft ook in dit dossier geen onderliggende stukken opgenomen. Dit brengt met zich dat de rechtbank aanleiding ziet om de minister niet in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen (waardoor de procedure nog langer zal duren) en zelf in de zaak te voorzien. Gelet op de geringe omvang van de geldschuld en omdat de rechtbank aannemelijk acht dat een groot deel van de schuld opeisbaar was vóór 1 juni 2021, oordeelt de rechtbank dat de minister de geldschuld van eiseres aan het CAK volledig moet overnemen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover dat ziet op de afwijzing van het overnemen van de schuld van eiseres aan het CAK. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en bepaalt dat de minister de geldschuld van eiseres aan het CAK moet overnemen tot een bedrag van € 114,-.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het betaalde griffierecht en de proceskosten van eiseres vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.108,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1, en 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 647,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de afwijzing van het overnemen van de schuld van eiseres aan het CAK;
  • herroept het primaire besluit voor zover daarin is beslist dat de minister de geldschuld aan het CAK niet overneemt;
  • bepaalt dat de minister de geldschuld van eiseres aan het CAK tot een bedrag van € 114,- moet overnemen;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het bestreden besluit voor zover dat vernietigd is;
  • bepaalt dat de minister het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.108,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2025.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 4.1., tweede lid, van de Wht.
2.Artikel 4.1., vierde lid, aanhef en onder b, van de Wht.
3.Kamerstukken II, 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 44.
4.Kamerstukken II, 2021-2022, 36 151, nr. 3, blz. 41.
5.Artikel 6:82, eerste lid Burgerlijk Wetboek