ECLI:NL:RBROT:2025:3809

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
ROT 23/4862 V t/m ROT 23/4869 V en ROT 23/4871 V t/m ROT 23/4878 V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over niet-tijdig beslissen op Woo-verzoeken door Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

In deze zaak heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: opposante) verzet ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank van 23 januari 2024. In die uitspraak oordeelde de rechtbank dat opposante nog moest beslissen op 16 verzoeken op grond van de Wet open overheid (Woo) van de geopposeerde. De rechtbank had opposante opgedragen om uiterlijk 21 februari 2024 een besluit te nemen op deze verzoeken, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, tot een maximum van € 15.000,-. Opposante stelde in haar verzet dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er nog niet op alle verzoeken was beslist, aangezien zij op 4 januari 2024 had gemeld dat er al op 8 verzoeken een besluit was genomen. Geopposseerde bevestigde in een reactie dat op 8 verzoeken al was beslist, maar dat er nog geen beslissing was genomen op de resterende 8 verzoeken.

De verzetrechter moest beoordelen of de uitspraak van 23 januari 2024 terecht zonder zitting was gedaan. De verzetrechter concludeerde dat de rechtbank onjuist had vastgesteld dat er nog niet op alle 16 verzoeken was beslist, maar dat dit niet leidde tot een gegrondverklaring van het verzet. De verzetrechter oordeelde dat opposante nog steeds verplicht was om op de resterende 8 verzoeken te beslissen en dat de dwangsom van toepassing bleef. Uiteindelijk werd het verzet ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 27 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 23/4862 V, ROT 23/4863 V, ROT 23/4864 V, ROT 23/4865 V, ROT 23/4866 V, ROT 23/4867 V, ROT 23/4868 V, ROT 23/4869 V, ROT 23/4871 V, ROT 23/4872 V, ROT 23/4873 V, ROT 23/4874 V, ROT 23/4875 V, ROT 23/4876 V, ROT 23/4877 V en ROT 23/4878 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2025 op het verzet van

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, opposante

(gemachtigde: mr. G. Zhini)
tegen de uitspraak van de rechtbank van 23 januari 2024 in het geding tussen

[geopposeerde], uit [plaatsnaam], geopposeerde

(gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema),
en
opposante.

Inleiding

1. Opposante heeft verzet ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank van 23 januari 2024, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat opposante nog moet beslissen op 16 verzoeken op grond van de Wet open overheid (Woo) van geopposseerde. Daarbij heeft de rechtbank opposante opgedragen uiterlijk 21 februari 2024 een besluit te nemen op de Woo-verzoeken, op straffe van één dwangsom van € 100,- voor elke dag waarmee deze beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld. Geopposseerde heeft op het verzet gereageerd.

Het verzet van opposante

2. In verzet voert opposante aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat opposante nog moet beslissen op 16 Woo-verzoeken. Op 4 januari 2024 heeft opposante de rechtbank bericht dat op 8 verzoeken reeds een besluit is genomen. Daarmee zijn de feiten onjuist en onvolledig weergegeven in de uitspraak van 23 januari 2024. Opposante verzoekt de rechtbank deze uitspraak daarom te corrigeren.
3. Geopposseerde heeft in een reactie op het verzetschrift op 5 maart 2024 aangegeven dat inderdaad reeds was beslist op 8 verzoeken, maar dat op de resterende acht verzoeken nog niet is beslist.

Beoordeling door de verzetrechter

4. In deze procedure moet de verzetrechter de vraag beantwoorden of de beroepen niet-tijdig beslissen van opposante bij de uitspraak van 23 januari 2024 terecht zonder zitting zijn afgedaan. Dit betekent dat de beoordeling van de verzetrechter beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposante op zitting te horen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die ook nog hadden kunnen worden aangevoerd als wel een zitting zou zijn gehouden, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de buiten-zittinguitspraak. Als dat het geval is, dan is het verzet gegrond en komt de buiten-zittinguitspraak te vervallen. Het onderzoek wordt dan voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
5. De verzetrechter overweegt het volgende. Opposante heeft op 4 januari 2024 het besluit van 29 december 2023 overgelegd waarin beslist is op 8 van de 16 Woo-verzoeken van geopposseerde. [1] Tussen partijen is niet in geschil dat opposante ten tijde van de uitspraak van 23 januari 2024 nog niet had beslist op de resterende 8 Woo-verzoeken. Omdat op 8 Woo-verzoeken al wel beslist was, is de vaststelling in de uitspraak van 23 januari 2024 dat nog niet beslist is op de 16 Woo-verzoeken onjuist. Indien de rechtbank zou hebben onderkend dat in 8 van de beroepen niet tijdig al beslist was, zouden deze 8 beroepen niet-ontvankelijk zijn verklaard omdat het procesbelang bij beoordeling van de 8 beroepen niet langer aanwezig is.
Dat neemt niet weg dat opposante op de 8 resterende Woo-verzoeken nog moest beslissen, en als dat niet lukt, opposante een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden met een maximum van € 15.000,-. Dit is in lijn met wat in rechtsoverweging 5 van de uitspraak van 23 januari 2024 staat, met daarbij in acht genomen dat de dwangsom in gaat op het moment dat de beslistermijn in 1 van de 8 (in plaats van 16) wordt overschreden. In rechtsoverweging 8 van die uitspraak is een oordeel gegeven over de veroordeling in de proceskosten. Ook deze veroordeling zou met 8 beroepen niet-tijdig beslissen niet anders hebben geluid, nu nog steeds sprake is van vier of meer samenhangende zaken. Naar het oordeel van de verzetrechter leiden deze omstandigheden al met al niet tot een gegrondverklaring van het verzet van opposante.

Conclusie en gevolgen

6. Het verzet is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De reactie van geopposseerde van 5 maart 2024 komt gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2025.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit betreft de Woo-verzoeken met zaaknummers (in beroep) ROT 23/4863, ROT 23/4864, ROT 23/4865, ROT 23/4866, ROT 23/4867, ROT 23/4868, ROT 23/4869, ROT 23/4871.