ECLI:NL:RBROT:2025:3786

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
C/10/670500 / FA RK 23-9112
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van ouderlijk gezag en vaststelling zorgregeling tussen ouders van minderjarige

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 13 maart 2025, is het verzoek van de man om gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind toegekend. De vrouw, die tot nu toe alleen het gezag uitoefende, had verzet aangetekend tegen dit verzoek, met de vrees dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders. De rechtbank oordeelt echter dat de angst van de vrouw niet voldoende is om het verzoek af te wijzen, vooral gezien de verbeterde communicatie tussen de ouders door hulpverlening. De rechtbank wijst het verzoek van de man toe, waarbij het gezamenlijk gezag over de minderjarige wordt vastgesteld.

Daarnaast is er een zorgregeling vastgesteld. De vrouw had verzocht om een regeling waarbij de minderjarige om de week bij de man verblijft, terwijl de man een meer flexibele regeling voorstelde. De rechtbank oordeelt dat de huidige zorgregeling, die al enige tijd in uitvoering is, het beste aansluit bij de behoeften van de minderjarige. De rechtbank stelt vast dat de minderjarige om de week van donderdagavond na de voetbaltraining tot dinsdagavond na de voetbaltraining bij de man verblijft, en dat hij de tweede helft van alle schoolvakanties en feestdagen met beide ouders doorbrengt. De rechtbank benadrukt dat de ouders in overleg met de hulpverlening tot andere afspraken kunnen komen, maar dat de huidige regeling voorlopig van kracht blijft. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/670500 / FA RK 23-9112
Beschikking van 13 maart 2025 over het ouderlijk gezag en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente] ,
advocaat mr. H. Durdu te Rotterdam,
t e g e n
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. M. Verschoor te Rozenburg,
ouders van de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 29 april 2024;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de man, ingekomen op 5 augustus 2024;
  • het bericht van de man van 11 februari 2025;
  • het bericht van de vrouw van 11 februari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 13 februari 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • de advocaat van de vrouw;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [persoon A] .
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
1.3.
De minderjarige is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft hier gebruik van gemaakt. Hij heeft een brief aan de kinderrechter gestuurd, die op 11 februari 2025 is ontvangen.

2.De nadere vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige.
2.2.
De vrouw oefent alleen het ouderlijk gezag uit over de minderjarige.
2.3.
De minderjarige heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
2.4.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
Tussenbeschikking
3.1.1.
Bij beschikking van 29 april 2024 is een door de man met ingang van 29 april 2024 aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van de minderjarige vastgesteld van € 150,- per maand. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden ten aanzien van de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: omgangsregeling). De rechtbank verwijst naar wat over die onderwerpen is opgenomen in die beschikking.
3.2.
Gezag
3.2.1.
De man verzoekt als zelfstandig verzoek om hem samen met de vrouw te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
3.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Als de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen als (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.2.4.
Het wettelijk uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk met het gezag over hun kinderen zijn belast. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Zij moeten hiervoor belangrijke beslissingen over hun kinderen samen kunnen nemen of in ieder geval in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het kind mag in beginsel niet klem of verloren raken tussen de ouders als de ouders dat niet kunnen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer met zich dat er geen gezamenlijk gezag kan worden toegekend.
3.2.5.
Het bezwaar van de vrouw tegen gezamenlijk gezag komt erop neer dat partijen niet met elkaar kunnen communiceren en dat het samen nemen van beslissingen over de minderjarige tot nu toe niet mogelijk is gebleken. Vandaar dat de hulpverlening al enige maanden bij partijen betrokken is. De vrouw vreest dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen zijn ouders, omdat noodzakelijke beslissingen over de minderjarige niet of niet op tijd kunnen worden genomen. De man beaamt tijdens de mondelinge behandeling dat de communicatie tussen partijen niet altijd goed is verlopen, maar dat dat de laatste tijd wel is verbeterd. De rechtbank is van oordeel dat alleen de angst van de vrouw geen reden is om af te wijken van het wettelijk uitgangspunt dat ouders gezamenlijk zullen worden belast met het ouderlijk gezag. Volgens vaste jurisprudentie leidt het ontbreken van een goede communicatie tussen partijen, niet tot het afwijzen van het verzoek tot gezamenlijk gezag. Bovendien kunnen partijen via de reeds betrokken hulpverlening werken aan verbetering van de onderlinge communicatie. Door de vrouw zijn verder onvoldoende feiten en/of omstandigheden gesteld die leiden tot de conclusie dat sprake is van één van de in artikel 1:253c BW genoemde afwijzingsgronden. De rechtbank zal het verzoek van de man dan ook toewijzen.
3.3.
Zorgregeling
3.3.1.
Omdat de man mede zal worden belast met het gezag over de minderjarige, zal de rechtbank hieronder spreken van een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) tussen de man en de minderjarige.
3.3.2.
De vrouw verzoekt – na wijziging – een zorgregeling vast te stellen waarbij de minderjarige bij de man is:
 om de week van donderdagavond na de voetbaltraining tot zondag 19.00 uur na het eten, waarbij de man de minderjarige meeneemt/ophaalt van de voetbaltraining en op zondagavond naar de vrouw brengt;
 de tweede helft van alle schoolvakanties en feestdagen.
3.3.3.
De man verzoekt – na wijziging – primair een zorgregeling vast te stellen waarbij de minderjarige bij de man en de vrouw is volgens het schema dat de minderjarige zelf heeft opgegeven. Kort gezegd komt dat neer op telkens afwisselend twee of drie dagen bij de man en de vrouw. Subsidiair verzoekt de man een omgangsregeling vast te stellen waarbij de minderjarige zeven dagen bij de man verblijft en vervolgens zeven dagen bij de vrouw. Daarnaast verzoekt de man de zomervakantie te verdelen volgens een week op/week af-schema.
3.3.4.
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechtbank op verzoek van de gezaghebbende ouders of een van hen een zorgregeling vaststellen.
3.3.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen al langere tijd met elkaar in gesprek zijn om de zorgregeling vorm te geven. Met behulp van de hulpverlening vanuit de gemeente Nissewaard en via Kwadraad is de communicatie tussen partijen op gang gekomen. Partijen hebben in overleg met de hulpverlening verschillende zorgregelingen geprobeerd en tussentijds geëvalueerd. Sinds 11 december 2024 geven zij uitvoering aan een zorgregeling waarbij de minderjarige om de week van donderdagavond na de voetbaltraining van de minderjarige tot dinsdagavond na de voetbaltraining bij de man verblijft. De vrouw vindt deze regeling te lang voor de minderjarige, terwijl de man de door de vrouw voorgestelde zorgregeling te kort vindt duren.
3.3.6.
De rechtbank constateert dat partijen niet op één lijn zitten over de duur van de zorgregeling. De minderjarige is gebaat bij duidelijkheid over de zorgregeling en de rechtbank zal die geven. Daarbij neemt de rechtbank het advies van de raad in aanmerking dat uit de door de minderjarige voorgestelde zorgregeling blijkt dat hij niet tussen zijn ouders wil kiezen en hij graag bij zijn beide ouders wil zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat de keus over hoe de regeling er precies uit moet zien, niet bij de minderjarige thuishoort.
3.3.7.
Een zorgregeling van week op/week af zoals de man subsidiair verzoekt, acht de rechtbank niet in het belang van de minderjarige. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat dit voor de minderjarige te lang is, omdat hij dan zijn andere ouder bij wie hij niet verblijft, mist. De rechtbank zal aansluiten bij de zorgregeling waar partijen momenteel uitvoering aan geven, te weten om de week van donderdagavond na de voetbal tot dinsdagavond na de voetbal. Deze regeling acht de rechtbank het meest in het belang van de minderjarige, mede omdat deze zorgregeling al enkele maanden zo loopt en de minderjarige hieraan inmiddels gewend is. Daarbij heeft de vrouw onvoldoende aangevoerd waarom de zorgregeling slechts tot zondagavond zou moeten lopen in plaats van tot dinsdagavond. Het staat partijen uiteraard vrij om in samenspraak met de hulpverlening tot andere afspraken te komen als zij een zorgregeling willen met een andere inhoud.
3.3.8.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw over de verdeling van de vakanties en feestdagen toewijzen. De man heeft het verzoek van de vrouw niet weersproken en hij heeft zelf alleen verzocht de zomervakantie te verdelen. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarige dat hij alle vakanties en feestdagen gedeeltelijk met zijn beide ouders kan doorbrengen. Ook hierbij geldt dat het partijen uiteraard vrij staat om in overleg tot andere afspraken te komen. Zolang dat niet het geval is, geldt de door de rechtbank vast te stellen regeling.
3.4.
Proceskosten
3.4.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt het ouderlijk gezag over de minderjarige
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , in die zin dat de man en de vrouw dit gezag over de minderjarige vanaf de datum van deze beschikking gezamenlijk uitoefenen;
4.2.
stelt vast dat de minderjarige in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de man zal zijn als volgt:
  • om de week van donderdagavond na de voetbaltraining tot dinsdagavond na de voetbaltraining;
  • de tweede helft van alle schoolvakanties en feestdagen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
bepaalt dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel
1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
4.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A. van Egmond, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. E.M. Brito, griffier, op 13 maart 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.