In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 februari 2025 een beschikking gegeven in een verzoekschriftprocedure betreffende voorlopige voorzieningen. De man heeft verzocht om de toevertrouwing van de minderjarige aan hem en om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. De vrouw, die niet op de mondelinge behandeling is verschenen, heeft de verzoeken niet weersproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man in augustus 2024 een echtscheidingsprocedure in Turkije heeft gestart, maar dat er geen sprake is van litispendentie, omdat de onderwerpen van de procedures niet gelijk zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat zij bevoegd is en Nederlands recht van toepassing is. De man heeft verklaard dat de vrouw de woning op 1 juli 2024 heeft verlaten en dat hij bezorgd is over de veiligheid van de minderjarige. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot toevertrouwing van de minderjarige en het uitsluitend gebruik van de woning toegewezen, maar de verzoeken om de vrouw te bevelen de woning te verlaten en om de minderjarige af te geven zijn afgewezen, omdat de vrouw de woning al had verlaten. De rechtbank heeft bepaald dat de man met ingang van 27 februari 2025 gerechtigd is tot het gebruik van de woning en dat de minderjarige aan hem wordt toevertrouwd. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.