ECLI:NL:RBROT:2025:3783

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
C/10/691662 / FA RK 24-9568
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot de toevertrouwing van een minderjarige en het gebruik van de echtelijke woning

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 5 maart 2025, wordt een verzoek om voorlopige voorzieningen behandeld in het kader van een echtscheidingsprocedure. De vrouw heeft verzocht om de voorlopige toevertrouwing van de minderjarige aan haar, terwijl de man verzoekt om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 19 februari 2025 gehouden, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De minderjarige is in de gelegenheid gesteld haar mening te uiten, en de raad voor de kinderbescherming was ook betrokken als adviseur.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw een alternatieve verblijfplaats heeft bij haar moeder, terwijl de man in de echtelijke woning verblijft. Gezien de verstoorde verhoudingen en het geweld dat tussen partijen heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank besloten dat het belang van de minderjarige en de vrouw niet opweegt tegen dat van de man, die het uitsluitend gebruik van de woning krijgt toegewezen. De vrouw krijgt de tijd om haar persoonlijke spullen uit de woning te halen.

Daarnaast is er overeenstemming bereikt over de kinderbijdrage, maar het verzoek van de vrouw om een partnerbijdrage van € 750,- per maand is afgewezen, omdat zij niet heeft voldaan aan haar stelplicht. De rechtbank heeft bepaald dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en de rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om meer of anders te verzoekt afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/691662 / FA RK 24-9568
Beschikking van 5 maart 2025 over voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. H.J.C. de Waard te Zwijndrecht,
t e g e n
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. N.P.C.C. Langenberg te Breda.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 23 december 2024;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 29 januari 2025;
  • de berichten met bijlagen van de vrouw van 5 en 6 februari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 19 februari 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [naam] .
1.3.
De minderjarige [minderjarige] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft op 14 februari 2025 op de rechtbank met de kinderrechter gesproken.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] te [plaatsnaam] met elkaar gehuwd.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 te [geboorteplaats] .
2.3.
De meerderjarige kinderen van partijen zijn:
[meerderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2006 te [geboorteplaats] ;
[meerderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2004 te [geboorteplaats] ;
[meerderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 4] 1999 te [geboorteplaats] .
2.4.
De vrouw is voornemens een verzoek tot echtscheiding te doen.

3.De beoordeling

3.1.
Toevertrouwing van de minderjarige
3.1.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de minderjarige voorlopig aan de vrouw zal worden toevertrouwd.
3.1.2.
De man refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.1.3.
Het verzoek tot toevertrouwing van de minderjarigen aan de vrouw wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen. Niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich daartegen verzet.
3.2.
Woning
3.2.1.
Partijen verzoeken allebei het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan [adres] en de ander te bevelen de woning te verlaten en deze verder niet meer te betreden, met dien verstande dat de man primair wenst dat het verzoek van de vrouw wordt afgewezen en de huidige situatie wordt voortgezet en subsidiair dat zijn verzoek wordt toegewezen.
3.2.2.
Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de verhoudingen tussen partijen zo verstoord zijn geraakt en dat de situatie zo nijpend is geworden, dat een voorziening moet worden getroffen over de woning. Partijen stellen en erkennen over en weer dat er geweld wordt gebruikt en verwijten allebei de ander hiervan de aanstichter te zijn. Gebleken is dat de kinderen van partijen ook betrokken bij dan wel getuige van het geweld zijn geweest. Als gevolg van de situatie verblijven de minderjarige en [meerderjarige 2] momenteel bij de moeder van de vrouw. De man, [meerderjarige 1] en [meerderjarige 3] verblijven in de echtelijke woning. De vrouw werkt overdag, gaat na haar werk naar haar moeder en gaat in de late avond naar de echtelijke woning om daar te slapen.
Voor de rechtbank geeft de omstandigheid dat niet ter discussie staat dat zich in de woning escalerende conflictsituaties voordoen en dat ook de kinderen hierin betrokken zijn geraakt voldoende aanleiding om de huidige situatie niet in stand te laten. De rechtbank zal daarom beslissen wie gedurende de echtscheidingsprocedure het uitsluitend gebruik van de woning krijgt. De rechtbank moet daartoe een belangenafweging maken.
3.2.3.
Beide partijen voeren verschillende argumenten aan waarom het belang van haar/hem zwaarder weegt dan het belang van de ander. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw minder belang heeft bij de woning dan de man, omdat de vrouw een alternatieve verblijfplaats heeft. Zij verblijft immers al met twee dochters bij haar moeder. Dat heeft zij eerder, in 2023, ook gedaan gedurende acht maanden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw desgevraagd toegelicht dat de woning van haar moeder een eengezinswoning met drie slaapkamers betreft en dat de dochters van partijen over een eigen kamer beschikken. De rechtbank begrijpt weliswaar dat deze situatie verre van ideaal is, mede omdat de situatie stressvol en belastend is voor de moeder van de vrouw, maar niet is gebleken dat deze bezwaren zo onoverkomelijk zijn dat het verblijf aldaar voor de vrouw niet mogelijk is. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de man voldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij ergens anders kan verblijven. Ook zal zoon [meerderjarige 3] waarschijnlijk een andere verblijfplaats moeten zoeken als de vrouw met uitsluiting van de man in de woning gaat verblijven.
3.2.4.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank het verzoek van de man zal toewijzen en dat van de vrouw zal afwijzen. De rechtbank zal daarbij bepalen dat het uitsluitend gebruik van de woning door de man zal ingaan vanaf 10 maart 2025, zodat de vrouw enige tijd heeft om haar persoonlijke spullen uit de woning mee te nemen.
3.3.
Bericht aan de minderjarige
3.3.1.
Zoals besproken met de minderjarige zal de kinderrechter haar deze brief sturen:
Beste [minderjarige] ,
Op 14 februari 2025 hebben we met elkaar gesproken op de rechtbank over jou en je ouders. Ik vond dat een fijn gesprek. Je hebt mij toen gevraagd je zelf te vertellen wat mijn beslissing is. Daarom krijg je deze brief.
Op 19 februari 2025 heb ik met je ouders gepraat in de rechtbank. Je ouders hebben mij allebei verteld dat ze vinden dat het tussen hen niet goed is gegaan in jouw ouderlijk huis, vanwege de ruzies. Je ouders hebben mij ook verteld dat ze allebei veel van jou houden en dat zij het belangrijk vinden dat jij je goed voelt. Je vader wil jou heel graag zien. Het allerliefst wil hij dat je weer bij hem komt wonen, maar hij vindt het goed dat je voorlopig bij je moeder bent. Ik zal beslissen dat jij en je moeder voorlopig bij je oma blijven wonen. Ik begrijp dat je het liefst met je moeder en zus(sen) terug wilt naar jullie huis en je eigen kamer, maar je vader en broer hebben ook een huis nodig en ik denk dat het beter is als jullie voorlopig niet meer in hetzelfde huis wonen.
Ik hoop dat je nu wat meer rust krijgt. Ik wens je veel succes, ook met school!
3.4.
Onderhoudsbijdragen
Kinderbijdrage
3.4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. De rechtbank zal deze overeenstemming als onderling getroffen regeling opnemen in deze beschikking.
Partnerbijdrage
3.4.2.
De vrouw verzoekt daarnaast te bepalen dat de man, bij vooruitbetaling, moet bijdragen in de kosten van haar levensonderhoud met een bedrag van € 750,- bruto per maand.
3.4.3.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.4.4.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het algemene uitgangspunt is dat degene die zich op een rechtgevolg beroept, de nodige feiten zal moeten stellen die tot dat rechtsgevolg kunnen leiden. Artikel 278 Rv heeft deze norm neergelegd voor de verzoekschriftprocedure. Artikel 149 Rv is expliciet van toepassing verklaard in de verzoekschriftprocedure (artikel 284, eerste lid Rv), waarin is vastgelegd dat de rechter slechts mag beslissen op basis van die feiten en rechten die aan hem in het geding ter kennis zijn gekomen of zijn gesteld. Verder is het aan de partij die zich op de rechtgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten beroept, die feiten of rechten te bewijzen als dat nodig is (artikel 150 Rv, ook van toepassing in verzoekschriftprocedures).
De vrouw maakt aanspraak op een partnerbijdrage en beroept zich daarmee op een rechtsgevolg. Het is dan ook aan haar om daartoe onderbouwende stellingen naar voren te brengen. De vrouw heeft echter geen stellingen ingenomen over haar behoefte en behoeftigheid. Zij heeft in haar verzoekschrift enkel opgenomen: “De vrouw gaat er echter van uit dat de man naast de kinderalimentatie in staat is om een bijdrage te voldoen van
€ 750,- bruto per maand.” In een later bericht heeft zij een alimentatieberekening overgelegd met de enkele toelichting in de begeleidende brief: “Tevens treft u hierbij een alimentatieberekening met daarbij wat opmerkingen aan”. Overigens is het verzochte bedrag van € 750,- nergens in de berekening terug te vinden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrouw niet heeft voldaan aan haar stelplicht. Daarom zal de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijzen.
3.5.
Proceskosten
3.5.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de minderjarige aan de vrouw wordt toevertrouwd;
4.2.
bepaalt dat de man met ingang van 10 maart 2025 bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan [adres] ;
4.3.
beveelt de vrouw met ingang van 10 maart 2025 de echtelijke woning te verlaten en verbiedt de vrouw deze verder te betreden;
4.4.
neemt op de onderlinge regeling die partijen over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige hebben getroffen, die inhoudt dat de man aan de vrouw € 260,- per maand met ingang van de datum van deze beschikking bij vooruitbetaling zal voldoen;
4.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A. van Egmond, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J.C.A. van 't Zelfde, griffier, op 5 maart 2025.