ECLI:NL:RBROT:2025:3782

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
C/10/690252 / FA RK 24-8902
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige en voorlopige zorgregeling in een complexe familierechtelijke zaak

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 19 maart 2025, is een verzoek om vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarige toegewezen. De man, de verwekker van de minderjarige, had toestemming gevraagd om de minderjarige te erkennen, nadat de vrouw, de moeder, deze toestemming had onthouden. De rechtbank oordeelde dat de gevoelsmatige weerstand van de vrouw niet voldoende was om het verzoek af te wijzen. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de minderjarige en de man zwaarder wegen dan de bezwaren van de vrouw. De rechtbank verleende de man vervangende toestemming tot erkenning, uitvoerbaar bij voorraad, en droeg hem op om binnen twee maanden de akte van erkenning aan de rechtbank te zenden. Daarnaast werd de beslissing over gezamenlijk gezag en zorgregeling aangehouden in afwachting van een hulpverleningstraject omgangsbegeleiding, gezien de slechte verstandhouding tussen de partijen. De rechtbank heeft de bijzondere curator beëindigd, maar deze kan herleven indien een van de partijen een rechtsmiddel instelt. De rechtbank heeft ook een voorlopige zorgregeling afgewezen, omdat er geen vertrouwen was dat de overdracht van de minderjarige zonder tussenkomst van derden onbelast kon plaatsvinden. De zaak is pro forma aangehouden tot 1 september 2025, om de resultaten van het hulpverleningstraject af te wachten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/690252 / FA RK 24-8902
Beschikking van 19 maart 2025 over vervangende toestemming voor erkenning, het ouderlijk gezag, de zorgregeling/omgangsregeling en voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. S. Meeuwsen te Gorinchem,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. M.G. Hoogerwerf te Dordrecht.
In deze zaak is als bijzondere curator opgetreden:
[naam 1], advocaat te [plaatsnaam] , hierna te noemen de bijzondere curator.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van de man met bijlagen, ingekomen op 27 november 2024;
  • de beschikking van deze rechtbank van 13 december 2024, waarbij [naam 1] is benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige;
  • het verslag van bevindingen van de bijzondere curator met bijlage, van 23 december 2024;
  • het verweerschrift van de vrouw met bijlagen, ingekomen op 27 januari 2025;
  • het bericht met bijlagen van de man van 6 februari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 19 februari 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [naam 2] .
De bijzondere curator is niet verschenen. Na de mondelinge behandeling heeft zij de rechtbank bericht dat een door haar bijgewoond verhoor langer duurde dan verwacht. Zij is de mondelinge behandeling uit het oog verloren en heeft zich daarom ook niet afgemeld.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Op [geboortedatum 1] 2024 is te [geboorteplaats 1] uit de vrouw geboren:
[minderjarige] , hierna: de minderjarige.
2.3.
De man is de verwekker van de minderjarige.
2.4.
De minderjarige is niet erkend.
2.5.
De vrouw onthoudt de man toestemming tot erkenning van de minderjarige.

3.De beoordeling

Bodemzaak
3.1.
Vervangende toestemming tot erkenning
3.1.1.
De man verzoekt hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van de minderjarige.
3.1.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.1.3.
De bijzondere curator adviseert vervangende toestemming aan de man te verlenen.
3.1.4.
Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW kan vervangende toestemming worden verleend, tenzij de erkenning de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige schaadt of door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de minderjarige in het gedrang komt, mits de man de verwekker is van de minderjarige.
De rechtbank moet daarbij de belangen van de minderjarige, de man en de vrouw wegen. De vrouw heeft met name belang bij het in stand houden van een ongestoorde verhouding met de minderjarige. De man heeft belang bij het ontstaan van een familierechtelijke betrekking tussen hem en de minderjarige. De belangen van de minderjarige kunnen zowel zijn gelegen in een ongestoorde verhouding met de vrouw als in het ontstaan van een familierechtelijke betrekking met de man.
Die afweging mag niet leiden tot schade aan de belangen van de minderjarige of de vrouw. Van schade aan de belangen van de minderjarige is sprake als ten gevolge van de erkenning voor de minderjarige een reëel risico ontstaat dat de minderjarige wordt belemmerd in een evenwichtige ontwikkeling.
3.1.5.
De rechtbank zal het verzoek van de man toewijzen. Hoewel duidelijk is geworden dat de vrouw weerstand voelt tegen de erkenning, is niet gebleken dat de zij als gevolg van de erkenning in een zodanige onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij de minderjarige geen stabiel opvoedingsklimaat kan bieden. Alleen een gevoelsmatige weerstand tegen de erkenning is onvoldoende om het verzoek af te wijzen. De stellingen die de vrouw naar voren heeft gebracht over de tumultueuze dynamiek tussen partijen – dat de man over de vrouw vernederende, kwetsende uitspraken deed en overmatig alcohol dronk – zijn gemotiveerd betwist door de man. Uit de stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat de dynamiek tussen partijen slecht is, maar dat is onvoldoende om de man erkenning te onthouden. Dat de vrouw vooral huiverig is voor de opmaat naar gezag en omgang als gevolg van de erkenning, kan ook niet tot een ander oordeel leiden. De verzoeken daartoe worden immers los van elkaar beoordeeld. De belangen van de man en de minderjarige dat de biologische band tussen hen juridisch wordt bestendigd en dat de minderjarige weet van wie zij afstamt en een evenwichtige identiteitsontwikkeling kan doormaken, wegen zwaarder dan de bezwaren die de vrouw naar voren heeft gebracht. De rechtbank zal de man daarom vervangende toestemming verlenen tot erkenning van de minderjarige.
3.1.6.
De rechtbank zal de vervangende toestemming uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het verzoek daartoe gegrond is op de wet en geen belangen zijn gesteld of gebleken die zich verzetten tegen uitvoerbaarheid bij voorraad.
3.1.7.
Voor de zekerheid wijst de rechtbank de man erop dat hij zelf met deze beschikking naar de ambtenaar van de burgerlijke stand moet gaan om de akte van erkenning op te laten maken.
3.1.8.
De rechtbank is van oordeel dat de taak van de bijzondere curator in deze procedure als beëindigd kan worden beschouwd. Mocht een van partijen echter een rechtsmiddel instellen, dan herleeft de taak van de bijzondere curator. De rechtbank zal daarom beslissen als volgt.
3.2.
Regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken/
van de uitoefening van het omgangsrecht
3.2.1.
De man verzoekt te bepalen dat de minderjarige:
  • het ene weekend van vrijdag 10.00 uur tot zaterdag 19.00 uur bij de man verblijft;
  • het andere weekend van zondag 10.00 uur tot maandag 19.00 uur bij de man verblijft;
  • elke woensdag van 17.00 uur tot 21.00 uur bij de man verblijft.
3.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw woont momenteel in het Babyhuis in Dordrecht, van waaruit zij wordt begeleid naar een zelfstandige woonruimte. De man heeft een eigen koopwoning in [woonplaats 1] . Partijen werken allebei. De minderjarige is nog zeer jong. Zij is slechts zeven maanden oud. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man onbetwist verklaard dat hij de minderjarige één keer heeft gezien in het Babyhuis (in september of oktober) en dat hij toen ook thuis tijd heeft doorgebracht met de minderjarige. De man heeft haar voor het laatst tijdens de afgelopen jaarwisseling gezien.
3.2.4.
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is dat er omgang tussen de man en minderjarige komt. In lijn met het advies van raad, overweegt de rechtbank dat deze omgang onbelast moet plaatsvinden. Met andere woorden, de minderjarige mag geen last hebben van de spanningen tussen partijen. Daarvoor zullen partijen allebei moeten investeren in hun onderlinge verstandhouding en in het opbouwen van vertrouwen in elkaar.
3.2.5.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling hun bereidheid uitgesproken om deel te nemen aan het hulpverleningstraject omgangsbegeleiding. De rechtbank zal hen in de gelegenheid stellen deel te nemen aan dit hulpverleningstraject, zoals is vermeld in het proces-verbaal dat partijen hebben ontvangen. Dit proces-verbaal is al verstuurd naar het routeringspunt, Jeugdteams Zuid-Holland Zuid, voor aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstantie. De rechtbank zal ook deze beschikking versturen naar het routeringspunt.
3.2.6.
De rechtbank verzoekt de uitvoerende hulpverleningsinstantie om, zoals tijdens de mondelinge behandeling met partijen is besproken, het eindverslag over het verloop van het hulpverleningstraject in te dienen op de hierna genoemde manier.
3.2.7.
De rechtbank zal de behandeling van de zaak (in eerste instantie) in afwachting van de resultaten van dit hulpverleningstraject pro forma aanhouden voor de duur van negen maanden.
3.2.8.
Als het hulpverleningstraject is beëindigd, zal de hulpverleningsinstantie het eindverslag versturen naar het routeringspunt. Het routeringspunt zal zorgen voor verzending van dit eindverslag aan de rechtbank. De rechtbank zal, als het hulpverleningstraject is geslaagd, partijen en hun advocaten in de gelegenheid stellen om binnen een termijn van twee weken schriftelijk te reageren op het eindverslag. Na ontvangst van de reactie van (de advocaten van) partijen geeft de rechtbank, zonder verdere mondelinge behandeling, een beschikking.
3.2.9.
Als het hulpverleningstraject voortijdig is beëindigd of de doelen niet (geheel) zijn behaald, zal het routeringspunt het eindverslag ook sturen aan de raad. De raad zal aan de hand van het eindverslag van de hulpverleningsinstantie bezien of een raadsonderzoek noodzakelijk wordt geacht. De raad wordt verzocht binnen twee weken na ontvangst van het eindverslag de rechtbank te informeren of een raadsonderzoek noodzakelijk wordt geacht.
3.2.10.
Een raadsonderzoek blijft achterwege als de rechter meent voldoende ingelicht te zijn om een eindbeschikking te geven. De rechtbank zal de raad hierover berichten binnen uiterlijk een week nadat de raad de rechtbank heeft geïnformeerd over de noodzakelijkheid van een raadsonderzoek. De rechtbank bericht de raad slechts als zij geen raadsonderzoek nodig acht.
3.2.11.
Als de rechtbank met de raad een onderzoek noodzakelijk acht, geldt deze beschikking als een voorwaardelijke opdracht aan de raad om onderzoek te verrichten, als het hulpverleningstraject (deels) niet is geslaagd. De raad wordt verzocht dit onderzoek te verrichten en daarvan bij de rechtbank, uiterlijk binnen vier maanden, een raadsrapport in te dienen. In dat geval volgt dus een verdere aanhouding van de zaak.
3.2.12.
Gelet op het vorenstaande wordt de raad voorwaardelijk verzocht om, als het eindverslag van de hulpverleningsinstantie daartoe aanleiding geeft, aan de rechtbank advies uit te brengen ter beantwoording van de volgende vragen:
Verzoek tot vaststellen/wijzigen van de zorgregeling/omgangsregeling
  • Welke zorgregeling /omgangsregeling komt het meest tegemoet aan het belang/de belangen van de minderjarige(n)?
  • Hoe moet de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in het advies te vermelden?
Verzoek van de juridische ouder om met het gezag belast te worden
  • Zijn er feiten en/of omstandigheden die – bij toewijzing van het gezag aan de juridische ouder – gegronde vrees voor het klem en verloren raken of voor schending van de belangen van de minderjarige(n) zouden opleveren?
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vraag aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in het advies te vermelden?
3.2.13.
Na ontvangst van het raadsrapport zullen partijen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld hierop binnen een termijn van twee weken schriftelijk te reageren en zich uit te laten of zij een nieuwe mondelinge behandeling wensen.
3.3.
Ouderlijk gezag
3.3.1.
De man verzoekt te bepalen dat partijen gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
3.3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.3.3.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Als de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen als (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.3.4.
De rechtbank stelt voorop dat gezamenlijk gezag pas mogelijk is na erkenning van de minderjarige door de man. Eerst dan is hij namelijk tot het gezag bevoegd. De vervangende toestemming voor erkenning zal de rechtbank bij deze beschikking verlenen. Het is vervolgens aan de man om de erkenning zo snel mogelijk daadwerkelijk te regelen. Van de man wordt verwacht dat hij binnen twee maanden na het uitspreken van deze beschikking de rechtbank de akte van erkenning toezendt. De rechtbank stelt de vrouw daarna in de gelegenheid zich binnen twee weken uit te laten over de vraag of uit de door de man overgelegde akte inderdaad de erkenning blijkt.
3.3.5.
Uitgaande van een geslaagde erkenning door de man, overweegt de rechtbank als volgt. Het wettelijk uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag. De rechtbank is echter van oordeel dat het daar op dit moment nog te vroeg voor is. Tijdens de mondelinge behandeling en uit de WhatsApp-berichten tussen partijen is gebleken dat het vertrouwen tussen beiden volledig ontbreekt en dat de onderlinge communicatie (daardoor) ronduit slecht is. Het komt erop neer dat partijen elkaar ervan beschuldigen dat de ander de slechte onderlinge verstandhouding en het ontbreken van contact tussen de man en de minderjarige heeft veroorzaakt. Op basis daarvan is de rechtbank van oordeel dat er op dit moment een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem en verloren raakt. Echter, omdat partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben ingestemd met hun deelname aan het traject omgangsbegeleiding, in welk kader ook ouderschapsgesprekken zullen worden gevoerd, zal de rechtbank de beslissing over het gezag aanhouden om te bezien of hierin verbetering komt.
3.4.
Voorlopige voorzieningen op grond van artikel 223 Rv
3.4.1.
De man verzoekt een voorlopige zorg- of omgangsregeling vast te stellen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zijn verzoek toegespitst op de periode dat partijen op de wachtlijst staan voor het hulpverleningstraject omgangsbegeleiding.
3.4.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.4.3.
De rechtbank zal het verzoek van de man afwijzen. Zoals hiervoor al overwogen hebben de man en de minderjarige recht op omgang met elkaar. Mede gezien de jonge leeftijd van de minderjarige ziet de rechtbank op dit moment geen mogelijkheden hoe de omgang eerder, buiten het omgangshuis om, op een veilige manier gefaciliteerd kan worden. Vanwege de slechte verstandhouding tussen partijen heeft de rechtbank geen vertrouwen dat de overdracht voor de minderjarige zonder tussenkomst van derden onbelast verloopt. De man heeft voorlopige contactmomenten in het Babyhuis geopperd, maar het is onbekend of de medewerkers van het Babyhuis daar een rol in kunnen spelen. De rechtbank begrijpt dat het veel van de man is gevraagd om nog langer te wachten met contact tot het omgangstraject zal starten, maar net als de raad ziet de rechtbank het belang dat de omgang zorgvuldig wordt opgestart, zodat een goede basis wordt neergezet waar vervolgens op kan worden voortgebouwd.
3.5.
Proceskosten
3.5.1.
Omdat over de zorg- of omgangsregeling en het ouderlijk gezag nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verleent [naam man] , geboren op [geboortedatum 2] 1990, [geboorteplaats 2] vervangende toestemming voor erkenning van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2024, [geboorteplaats 1] ;
4.2.
draagt de man op de rechtbank binnen twee maanden na vandaag de akte van erkenning aan de rechtbank te zenden, onder verzending van een kopie van de akte aan de vrouw;
4.3.
stelt de vrouw in de gelegenheid binnen twee weken na ontvangst van de akte zich schriftelijk uit te laten als bedoeld in rechtsoverweging 3.3.4;
4.4.
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van de datum van deze beschikking als beëindigd;
4.5.
stelt vast dat partijen, te weten:
[naam man] ,
wonende te [adres 1] ,
en
[naam vrouw] ,
wonende te [adres 2] ;
bij proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar(De Rotterdamse omgangsbegeleiding voorziet blijkens haar folder in omgangsbegeleiding voor de duur van in beginsel maximaal zes maanden, overeenkomend met acht à negen contacten.) het hulpverleningstraject omgangsbegeleiding en dat het routeringspunt zorgt voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
4.6.
bepaalt dat partijen met behulp van dit hulpverleningstraject zullen bewerkstelligen dat de omgang/het contact tussen de man en de minderjarige wordt hersteld en dat zij afspraken zullen maken aan de hand waarvan de minderjarige onbelast contact/omgang kan hebben met beide partijen;
4.7.
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking naar het routeringspunt te versturen;
4.8.
bepaalt dat het routeringspunt vóór na te melden pro-formadatum het eindverslag van de hulpverleningsinstantie aan de rechtbank verzendt en daarvan gelijktijdig een kopie aan de raad voor de kinderbescherming verzendt, als het hulpverleningstraject niet of deels is geslaagd;
4.9.
beveelt de griffier na ontvangst van het eindverslag een kopie daarvan aan beide partijen en hun advocaten te versturen;
4.10.
verzoekt partijen, na ontvangst van het eindverslag van een geslaagd hulpverleningstraject, binnen een termijn van twee weken schriftelijk hierop te reageren;
4.11.
verzoekt de raad voor de kinderbescherming bij een geheel of gedeeltelijk niet geslaagd hulpverleningstraject:
- te bezien of raadsonderzoek noodzakelijk is met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover in de overwegingen heeft opgenomen;
- de rechtbank daarover binnen twee weken te informeren; en
- als dat onderzoek noodzakelijk geacht wordt, dit onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doel; en
- daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen,
met dien verstande dat de rechtbank kan beslissen, mits voldoende ingelicht, om zonder hiervoor genoemd raadsonderzoek een eindbeschikking te geven;
4.12.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.13.
wijst het verzoek van de man over de voorlopige regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken/regeling van de uitoefening van het omgangsrecht af;
en voordat verder wordt beslist:
4.14.
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken/de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht en het ouderlijk gezag aan tot
1 september 2025 PRO FORMA;
4.15.
bepaalt dat partijen, hun advocaten en de raad voor de kinderbescherming op de genoemde pro forma-datum niet hoeven te verschijnen.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A. van Egmond, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J.C.A. van 't Zelfde, griffier, op 19 maart 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Verzoeker en verschenen belanghebbenden moeten het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden moeten het beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere manier bekend is geworden.