ECLI:NL:RBROT:2025:3781

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
C/10/660977 / FA RK 23-4623
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en afwikkeling huwelijkse voorwaarden met internationale elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2025 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in Georgia, Verenigde Staten, met elkaar gehuwd zijn. De vrouw, die de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft op 26 juni 2023 een verzoekschrift ingediend voor echtscheiding en de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden. De man, die als Amerikaans burger wordt beschouwd, is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 19 februari 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, wat door de man niet is betwist. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om over het verzoek tot echtscheiding te oordelen, aangezien de laatste gewone verblijfplaats van partijen in Nederland was.

De vrouw heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen bij haar te bepalen, wat door de man niet is betwist. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden moet worden vastgesteld, waarbij is bepaald dat partijen niets meer over en weer van elkaar te vorderen hebben. De huwelijkse voorwaarden zijn opgemaakt met een rechtsgeldige rechtskeuze voor het Nederlandse recht, wat betekent dat het huwelijksvermogensstelsel vanaf de datum van de rechtskeuze onder Nederlands recht valt. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw toegewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummers / rekestnummer: C/10/660977 / FA RK 23-4623
Beschikking van 19 maart 2025 over de echtscheiding
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.A.J. Beers te Hendrik-Ido-Ambacht,
t e g e n
[naam man], hierna: de man,
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
volgens de vrouw wonende te Atlanta, Georgia, Verenigde Staten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 26 juni 2023;
  • de berichten met bijlage(n) van de vrouw van 27 juni 2023 en 12 november 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 19 februari 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [naam] .
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] te Savannah, Georgia, Verenigde Staten, met elkaar gehuwd.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2017 te [geboorteplaats 1] ;
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2022 te [geboorteplaats 2] .
2.3.
De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit. De man is Amerikaans burger.

3.De beoordeling

3.1.
Scheiding
3.1.1.
De vrouw verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.1.2.
De man betwist de gestelde duurzame ontwrichting niet.
3.1.3.
Omdat vóór de indiening van het verzoekschrift de laatste gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond en één van hen ten tijde van de indiening van het verzoekschrift nog steeds in Nederland verbleef, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
3.1.4.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
3.1.5.
Op grond van artikel 815 lid 2 Rv, voor zover hier van belang, moet een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan bevatten met afspraken over de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Het ouderschapsplan is in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding. De rechtbank heeft daarom de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
3.1.6.
De vrouw heeft geen ouderschapsplan overgelegd. De vrouw heeft voldoende gemotiveerd dat het voor haar redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen. De rechtbank ontvangt de vrouw daarom in haar verzoek tot echtscheiding.
3.1.7.
Het verzoek tot echtscheiding wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen.
3.2.
Verblijfplaats
3.2.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar zal zijn.
3.2.2.
De man verweert zich niet tegen dit verzoek.
3.2.3.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland ligt, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 van de Brussel II-ter verordening bevoegd om over het verzoek te beslissen.
3.2.4.
Omdat de Nederlandse rechter bevoegd is, is op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht van toepassing.
3.2.5.
De rechtbank beslist volgens het verzoek, omdat dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond. Niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich hiertegen verzet.
3.3.
Afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
3.3.1.
De vrouw verzoekt vast te stellen dat partijen ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden niets meer over en weer van elkaar te vorderen hebben.
3.3.2.
De man verweert zich niet tegen dit verzoek.
3.3.3.
Omdat de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 van de Brussel II-ter verordening rechtsmacht heeft over het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 5 lid 1 van de Verordening huwelijksvermogensstelsels tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
3.3.4.
Omdat het huwelijk voor 29 januari 2019 is gesloten, is met ingang van de huwelijkssluiting op [datum] op het huwelijksvermogensregime van partijen het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: het Verdrag) van toepassing.
3.3.5.
Niet gebleken is dat partijen toen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
3.3.6.
Zij hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna geen gemeenschappelijke nationaliteit in de zin van artikel 15 lid 1 van het Verdrag.
3.3.7.
Partijen hebben hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd.
3.3.8.
Omdat geen van de uitzonderingen van artikel 4 lid 2 van het Verdrag zich heeft voorgedaan, werd krachtens het bepaalde in artikel 4 lid 1 van het Verdrag vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het recht van de eerste gewone verblijfplaats, te weten het recht van Georgia (Verenigde Staten van Amerika), van toepassing op het huwelijksvermogensregime.
3.3.9.
Partijen hebben op 13 januari 2021 huwelijkse voorwaarden laten opmaken. Zij hebben hierin een rechtsgeldige rechtskeuze uitgebracht voor het Nederlandse
huwelijksvermogensrecht.
3.3.10.
Omdat partijen na 29 januari 2019 een rechtsgeldige rechtskeuze hebben uitgebracht, is de Verordening huwelijksvermogensstelsels op het huwelijksvermogensstelsel van partijen van toepassing geworden.
3.3.11.
Omdat partijen een volgens deze verordening geldige keuze hebben uitgebracht voor het Nederlands recht, is op grond van artikel 22 lid 1 en 2 van de Verordening huwelijksvermogensstelsels dat recht van toepassing op hun huwelijksvermogensstelsel geworden en heeft dat toepasselijke recht slechts gevolgen voor de toekomst (vanaf 14 januari 2021). Niet is gesteld of gebleken dat partijen een wijziging met terugwerkende kracht van het op hun huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht zijn overeengekomen. Om die reden leidt de door partijen gemaakte rechtskeuze tijdens het huwelijk ertoe dat sprake is van een wagonstelsel waarbij het huwelijksvermogensstelsel tot aan het moment van de rechtskeuze wordt beheerst door het objectief toepasselijke recht – het recht van Georgia, Verenigde Staten – en vanaf het moment van de rechtskeuze door het op grond van artikel 22 van de Verordening huwelijksvermogensstelsels gekozen recht – het recht van Nederland.
3.3.12.
Het voorgaande betekent dat over de periode vanaf de huwelijkssluiting tot 13 januari 2021 het recht van Georgia (Verenigde Staten van Amerika) van toepassing is op het huwelijksvermogensstelsel van partijen, en vanaf 13 januari 2021 het Nederlands recht van toepassing is.
3.3.13.
De huwelijkse voorwaarden luiden verder – voor zover hier van belang – als volgt:
“[…]
De comparanten verklaarden:
VOORAF
- […]
- dat zij hebben aangegeven ervan uit te gaan dat zij op grond van het op hun
huwelijksvermogensregime toepasselijke recht gedurende hun huwelijk steeds
gescheiden vermogenshebben gehad en dat zij uitdrukkelijk willen dat hun
vermogens ook in de toekomst gescheiden zullen blijven en dat zij bij het einde
van hun huwelijk hun vermogens of de waarde daarvan niet met elkaar willen delen
of verrekenen;
[…]

Algehele uitsluiting
Artikel 1
De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd.
[…]
Geen verrekening van inkomsten
Artikel 10a
Er bestaat tussen de echtgenoten geen verplichting tot periodieke verrekening van
inkomsten.
Geen verrekening bij einde huwelijk
Artikel 12
Bij het einde van het huwelijk of als tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt
uitgesproken vindt geen finale verrekening of deling van vermogen plaats.
[…]”
3.3.14.
De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen zijn gehuwd, dat tussen partijen geen eenvoudige gemeenschappen zijn ontstaan en dat tussen hen geen periodieke of finale verrekenverplichting bestaat.
3.3.15.
De rechtbank wijst het verzoek over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden als niet weersproken en op de wet gegrond toe.
3.4.
Proceskosten
3.4.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [datum] te [plaatsnaam] ;
4.2.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw zal zijn;
4.3.
stelt vast dat partijen ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden niets meer over en weer van elkaar te vorderen hebben;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding;
4.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A. van Egmond, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J.C.A. van 't Zelfde, griffier, op 19 maart 2025.
Tegen de eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
- de verschenen partij(en), binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- de niet verschenen partij(en), binnen drie maanden na de betekening van de beschikking aan hem/haar in persoon of binnen drie maanden nadat deze op een andere manier is betekend en openbaar is gemaakt door het plaatsen van een uittreksel van de beschikking in de Staatscourant.