ECLI:NL:RBROT:2025:3771

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
C/10/695033 / KG ZA 25-170
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding betreffende koopovereenkomst tussen partijen met internationale elementen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 24 maart 2025, heeft eiseres, woonachtig in Mollens (Zwitserland), een kort geding aangespannen tegen gedaagde, woonachtig in Adlikon bei Regensdorf (Zwitserland), met betrekking tot de vermeende niet-nakoming van een koopovereenkomst over twee (bouw)percelen in Nederland. Eiseres vorderde dat gedaagde onder druk van een dwangsom zou worden veroordeeld om de koopovereenkomst na te komen, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat eiseres onvoldoende spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat een koopovereenkomst tot stand was gekomen, en dat, zelfs als dit het geval was, eiseres de overeenkomst niet kon nakomen vanwege erfdienstbaarheden die op de percelen rustten. De vorderingen van eiseres zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 1.616,00. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/695033 / KG ZA 25-170
Vonnis in kort geding van 24 maart 2025
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: Mollens (Zwitserland),
eiseres,
advocaat mr. W. Vos te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Adlikon bei Regensdorf (Zwitserland),
gedaagde,
advocaat mr. C.A. Nagel te Voorburg.
De partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
In de kern gaat het in deze zaak over de vraag of tussen [eiseres] als verkoopster en [gedaagde] als koper een koopovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot twee (bouw)percelen. [eiseres] beantwoordt deze vraag bevestigend en vordert daarom – kort gezegd – dat [gedaagde] onder druk van een dwangsom wordt veroordeeld om uitvoering te geven aan de koopovereenkomst. Volgens [eiseres] heeft zij daar voldoende spoedeisend belang bij. [gedaagde] is het niet eens met de vorderingen van [eiseres]. In de eerste plaats betwist hij dat [eiseres] spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft en ten tweede is er volgens hem geen koopovereenkomst totstandgekomen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [eiseres] af. Dit wordt hierna uitgelegd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 februari 2025, met bijlagen 1 tot en met 25;
  • de aanvullende bijlagen 26 en 27 van [eiseres];
  • de conclusie van antwoord, met bijlagen 1 tot en met 3;
  • de mondelinge behandeling op 10 maart 2025;
  • de spreekaantekeningen van mr. Vos;
  • de spreekaantekeningen van mr. Nagel.
3. De beoordeling
De voorzieningenrechter is bevoegd om deze zaak te behandelen
3.1.
Deze zaak heeft een internationaal karakter, omdat [eiseres] en [gedaagde] in Zwitserland wonen en de vorderingen van [eiseres] betrekking hebben op (bouw)percelen in Nederland. De voorzieningenrechter moet in zo’n geval ambtshalve beoordelen of zij bevoegd is om de zaak te behandelen. [eiseres] legt aan haar vorderingen verbintenissen uit een koopovereenkomst ten grondslag. Volgens [eiseres] moet de kenmerkende prestatie van de verbintenissen uit de koopovereenkomst, namelijk de levering van de (bouw)percelen, ten overstaan van een notaris in Rotterdam plaatsvinden. [gedaagde] heeft dit niet weersproken, zodat de voorzieningenrechter dit aanneemt. In zo’n geval is op grond van artikel 5 lid 1, aanhef en onder a, van het Verdrag van Lugano [1] de voorzieningenrechter in deze rechtbank bevoegd om deze zaak te behandelen.
Op deze zaak is Nederlands recht van toepassing
3.2.
De voorzieningenrechter moet in een zaak als deze ook ambtshalve beoordelen welk recht van toepassing is op de zaak. Aangezien het in deze zaak gaat om gestelde verbintenissen uit een koopovereenkomst die betrekking heeft op (bouw)percelen in Nederland, is in ieder geval op grond van artikel 4 lid 1, aanhef en onder c, van de in deze zaak toepasselijke Rome I-Verordening [2] op deze zaak Nederlands recht van toepassing.
[eiseres] heeft onvoldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen
3.3.
Eén van de vereisten om een vordering in een kort geding te kunnen toewijzen, is dat de partij die de vordering instelt voldoende spoedeisend belang heeft bij toewijzing daarvan. Het moet daarbij gaan om een situatie waarin, vanwege de feiten en omstandigheden van de zaak, het treffen van een onmiddellijke voorlopige voorziening noodzakelijk is en de uitkomst van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] onvoldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft en dat die vorderingen alleen al om die reden moeten worden afgewezen.
3.4.
[eiseres] stelt in het kader van het spoedeisend belang bij haar vorderingen dat (i) zij veel tijd heeft geïnvesteerd in de ontwikkeling en verkoop van de (bouw)percelen, (ii) het onaanvaardbaar is dat [gedaagde] zich zo gemakkelijk probeert te onttrekken aan een perfecte koopovereenkomst, (iii) de partijen nu juist een lagere koopsom zijn overeengekomen zodat op korte termijn levering van de (bouw)percelen kon plaatsvinden, (iv) het risico van de (bouw)percelen economisch bij [gedaagde] ligt en [eiseres] simpelweg zo spoedig mogelijk wil aansluiten bij die economische realiteit en (v) dat [eiseres] al op leeftijd is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan geen van deze omstandigheden – apart of in onderlinge samenhang bezien – tot de conclusie leiden dat [eiseres] de uitkomst van een bodemprocedure niet kan afwachten. Dat [eiseres] op leeftijd is, betekent niet dat de uitkomst van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. De periode dat partijen met elkaar hebben onderhandeld, was – anders dan [eiseres] meent – vrij kort en van een grote tijdsinvestering van [eiseres] in het onderhandelingstraject lijkt om die reden geen sprake. De overige door [eiseres] genoemde argumenten raken aan de inhoud van de zaak en zien niet op het spoedeisend belang van [eiseres] bij een beslissing. Om deze redenen heeft [eiseres] onvoldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen.
Inhoudelijke gronden om de vorderingen van [eiseres] af te wijzen
3.5.
Als [eiseres] wel een een spoedeisend belang bij haar vorderingen had, dan waren die vorderingen afgewezen. Daarvoor is het volgende redengevend.
3.6.
Dát partijen hebben onderhandeld over een koopovereenkomst met betrekking tot twee (bouw)percelen staat vast. Niet in geschil is verder dat die onderhandelingen daarover in een vergevorderd stadium waren. Dit laat echter onverlet dat, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, onvoldoende aannemelijk is dat een koopovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen.
Volgens [eiseres] is op 15 januari 2025, mondeling, een koopovereenkomst gesloten. Daarvan uitgaande valt niet te verklaren dat een vertegenwoordiger van [gedaagde] op 16 januari 2025 in een e-mail aan een vertegenwoordiger van [eiseres] schrijft “
De bod zal ik opnieuw met [gedaagde], toevoeging voorzieningenrechter]
formulieren gebaseerd op ons gesprek van gisteren (…)”. [3] Anders dan [eiseres] is de voorzieningenrechter van oordeel dat aannemelijker is dat met het woord “formulieren” in de hiervoor geciteerde zinsnede geen “bevestigen” is bedoeld, maar “formuleren”. Uit deze e-mail kan dus geen bevestiging van een op 15 januari 2025 gesloten koopovereenkomst worden afgeleid. Daar komt bij dat in een op 20 december 2024 namens [eiseres] gestuurde e-mail staat dat zij op 15 januari 2025 wilde bespreken wat (het team van) [gedaagde] van de due-diligence periode verwachtte. Daarbij past niet dat [eiseres] nu (in de dagvaarding en zonder toelichting daarop) stelt dat die due-diligence periode op 15 januari 2025 al afgerond zou zijn (waarbij relevant is dat [gedaagde] zich beroept op informatie verkregen tijdens het due-diligence onderzoek nadien en daarin reden ziet om geen koopovereenkomst (meer) te willen sluiten).
Daarnaast valt op dat (de vertegenwoordiger van) [eiseres] niet direct in reactie op de e-mail van 16 januari 2025 stelt dat al een koopovereenkomst is gesloten zodat van het opnieuw formuleren van een bod geen sprake meer kan zijn. Sterker nog, pas op 29 januari 2025 bevestigt de vertegenwoordiger van [eiseres] in een e-mail aan [gedaagde] en zijn vertegenwoordiger dat de koopovereenkomst rond is. [4] Dit draagt niet bij aan de stelling van [eiseres] dat op 15 januari een perfecte koopovereenkomst tot stand is gekomen. Dat [gedaagde] na de hiervoor bedoelde bevestiging van 29 januari 2025 enige tijd radiostilte in acht heeft genomen, is in de gegeven omstandigheden minder relevant.
3.7.
In het geval dat wel aannemelijk was dat een perfecte koopovereenkomst tot stand was gekomen, zouden de vorderingen van [eiseres] ook zijn afgewezen. De verkoper moet een verkochte onroerende zaak namelijk vrij van alle bijzondere lasten en beperkingen aan de koper overdragen (artikel 7:15 lid 1 BW). In de door [eiseres] opgemaakte conceptakte van levering staat echter een aantal erfdienstbaarheden genoemd dat op de (bouw)percelen rust. [5] Die erfdienstbaarheden kwalificeren als de hiervoor genoemde bijzondere lasten en beperkingen. [eiseres] kan de (bouw)percelen blijkbaar niet vrij van alle bijzondere lasten en beperkingen aan [gedaagde] leveren. Dat zou alleen geen probleem zijn als [gedaagde] (vooraf wist van) de erfdienstbaarheden (en deze) uitdrukkelijk had aanvaard, maar dat is niet aannemelijk. [gedaagde] stelt namelijk dat hij de erfdienstbaarheden niet (uitdrukkelijk) heeft aanvaard en [eiseres] heeft daar niet op gereageerd, althans zij heeft in reactie daarop niets gesteld op grond waarvan aannemelijk kan worden geacht dat [gedaagde] de erfdienstbaarheden (kende en) uitdrukkelijk heeft aanvaard. Bij deze stand van zaken kan [eiseres] een tussen partijen gesloten koopovereenkomst zelf niet nakomen en om die reden bestaat ook geen aanleiding om [gedaagde] (onder druk van een dwangsom) te veroordelen de koopovereenkomst wel na te komen.
De conclusie
3.8.
De conclusie is dat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen.
[eiseres] moet de proceskosten van [gedaagde] betalen
3.9.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 331,00
- salaris advocaat € 1.107,00 (tarief gemiddeld complexe zaak)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.616,00
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.10.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 1.616,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] de proceskosten niet op tijd betaalt en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiseres] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling in 4.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2025.
3349 / 2009

Voetnoten

1.Het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van 30 oktober 2007.
2.De Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.
3.Bijlage 19 van [eiseres].
4.Bijlage 2 van [eiseres].
5.Bijlage 27 van [eiseres].