ECLI:NL:RBROT:2025:3740

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
FT RK 24/1437 – FT RK 24/1438
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.P. van Eeden-van Harskamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldregeling met G.G.K. Beheer B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot een gedwongen schuldregeling. Verzoekster, die sinds 6 juli 2006 een Wajong-uitkering ontvangt en volledig arbeidsongeschikt is, heeft op 18 oktober 2024 een verzoek ingediend op basis van artikel 287a lid 1 van de Faillissementswet. Dit verzoek was gericht aan haar schuldeisers, waaronder G.G.K. Beheer B.V., die weigerde in te stemmen met de aangeboden regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling, die voorziet in een betaling van 7,9% van de totale schuldenlast, het maximaal haalbare is voor verzoekster. Ondanks dat negen van de tien schuldeisers akkoord gingen met de regeling, weigerde G.G.K. Beheer dit. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers zwaarder laten wegen dan die van G.G.K. Beheer, en heeft besloten het verzoek toe te wijzen. G.G.K. Beheer is veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn vastgesteld, aangezien verzoekster niet door een advocaat is bijgestaan. De rechtbank heeft bepaald dat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers, en heeft het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 20 maart 2025
toewijzing gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [plaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 18 oktober 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- G.G.K. Beheer B.V., in behandeling bij [deurwaarder] , hierna te noemen: G.G.K. Beheer;
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Verzoekster is op 3 januari 2025 opgeroepen om op de zitting van 19 februari 2025 ter zitting te verschijnen. Op 19 februari 2025 heeft verzoekster per e-mail bericht dat zij niet op de zitting aanwezig kon zijn. In haar e-mail heeft verzoekster aangegeven dat haar oppas op het laatste moment heeft afgezegd. De rechtbank heeft per e-mail op 19 februari 2025 verzoekster laten weten dat zij telefonisch gehoord kon worden. Verzoekster is niet ter zitting verschenen en verzoekster is eveneens niet telefonisch verschenen. De schuldhulpverlener en de beschermingsbewindvoerder van verzoekster zijn eveneens niet ter zitting verschenen.
Verzoekster is op 24 februari 2025 opnieuw opgeroepen om ter zitting van 12 maart 2025 te verschijnen. De beschermingsbewindvoerder heeft bij e-mail van 10 maart 2025 verzocht om telefonisch te worden gehoord. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. Verzoekster heeft de rechtbank een dag vóór de zitting, op 11 maart 2025, per e-mail bericht dat het niet mogelijk is om fysiek aanwezig te zijn en verzocht om telefonisch te worden gehoord. In haar e-mail heeft verzoekster aangegeven geen oppas te kunnen regelen voor haar kinderen. Dit verzoek is door de rechtbank afgewezen. Later die dag heeft verzoekster opnieuw een verzoek ingediend om telefonisch te worden gehoord; dit verzoek is eveneens door de rechtbank afgewezen. Verzoekster is niet ter zitting verschenen. De beschermingsbewindvoerder is eveneens niet verschenen.
Ter zitting van 12 maart 2025 is verschenen:
- de heer [persoon A] , werkzaam bij [schuldhulpverlener] (hierna: schuldhulpverlener).
G.G.K. Beheer is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.
Hoewel van verzoekster en haar beschermingsbewindvoerder verwacht mocht worden dat zij ter zitting zouden verschijnen om hun belangen bij het verzoek toe te lichten, gaat de rechtbank toch over tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek, mede gelet op de belangen daarbij van de schuldeisers.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft bij brief van 27 februari 2024 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 7,9% tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. Verzoekster is volledig arbeidsongeschikt en ontvangt sinds 6 juli 2006 een arbeidsongeschiktheidsuitkering (Wajong). De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Wajong-uitkering. Op 18 oktober 2021 is ten aanzien van verzoekster beschermingsbewind uitgesproken. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Alle inkomsten boven het vrij te laten bedrag worden maandelijks gereserveerd voor de schuldeisers. Naast de maandelijkse aflossingen is tevens een extra bedrag beschikbaar gesteld van € 728,29. Dit betreft het per datum schuldregeling aanwezige saldo op de beheerrekening minus het op dat moment geldende vrij te laten bedrag.
Negen schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. G.G.K. Beheer stemt hier als enige niet mee in. Zij heeft een vordering van € 2.300,33 op verzoekster, welke 10,46% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

G.G.K. Beheer heeft in reactie op het voorstel aan schuldhulpverlening laten weten dat niet akkoord wordt gegaan met het betalingsvoorstel tegen finale kwijting, omdat het voorstel niet in verhouding staat met de openstaande vordering.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft G.G.K. Beheer geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van G.G.K. Beheer bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of G.G.K. Beheer in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van G.G.K. Beheer een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 10,46%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk negen van de tien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten [schuldhulpverlener] . Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Verzoekster ontvangt vanaf 20 mei 2006 een Wajong-uitkering en is voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt verklaard. Er wordt maandelijks maximaal afgedragen, zijnde € 60,--. Daarnaast is nog een extra bedrag beschikbaar gesteld van € 728,29. Aldus is het door verzoekster aangebodene te kwalificeren als het maximaal haalbare.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de G.G.K. Beheer, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om G.G.K. Beheer te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
G.G.K. Beheer zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen, zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt G.G.K. Beheer om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt G.G.K. Beheer om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P. van Eeden-van Harskamp, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2025. [1]