ECLI:NL:RBROT:2025:3724

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
10-016316-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met iemand in staat van verminderd bewustzijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een persoon die in staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De verdachte, geboren in 1987, werd bijgestaan door raadsman mr. B. Kizilocak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 november 2023 in Rotterdam ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, terwijl deze sliep en niet in staat was om haar wil kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster consistent en betrouwbaar waren, en dat het bewijs, waaronder DNA-materiaal, de beschuldigingen ondersteunde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een taakstraf van 180 uur. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestaat uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 2.879,32, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-016316-24
Datum uitspraak: 5 maart 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
raadsman mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 februari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het meest subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat niet is voldaan aan het bewijsminimum. Al het belastende bewijsmateriaal is terug te voeren op één bron, namelijk de aangeefster, die bovendien tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Het aangetroffen DNA-materiaal biedt geen steun aan de verklaringen van de aangeefster. Er zijn acht bemonsteringen onderzocht waarvan slechts bij één bemonstering, namelijk de bemonstering van de venusheuvel, celmateriaal van de verdachte is aangetroffen. Er zijn geen aanwijzingen verkregen dat het om speeksel gaat. Het is goed mogelijk dat het celmateriaal van de verdachte daar terecht is gekomen middels secundaire overdracht. De verdachte heeft namelijk de avond en een deel van de nacht voorafgaand aan het tenlastegelegde feit doorgebracht met de getuige [getuige] (hierna: [getuige]). Het is aannemelijk dat zij elkaar bij het afscheid nemen een zoen of een zogenaamde
bear hughebben gegeven en/of dat zij elkaar hebben omhelst toen de verdachte de woning van [getuige] binnenkwam. Vervolgens is [getuige] intiem geweest met de aangeefster, waarbij hij haar onder meer heeft gebeft.
4.2.2.
Beoordeling
Niet ter discussie staat dat de verdachte en de aangeefster in de nacht van 10 op 11 november 2023 tegelijkertijd in de woning van [getuige] waren. De verklaringen van beiden over wat zich daar die nacht precies heeft afgespeeld staan echter lijnrecht tegenover elkaar.
De aangeefster heeft - kort samengevat - het volgende verklaard. Zij is na een avond stappen naar de woning van [getuige] gegaan. Zij heeft daar seks met hem heeft gehad en zij zijn daarna gaan slapen. De verdachte bevond zich op dat moment ook in de woning en sliep op de bank in de woonkamer. Op een gegeven moment werd de aangeefster wakker en merkte zij dat de verdachte haar aan het beffen was.
De verdachte heeft - kort samengevat – het volgende verklaard. Na een nacht stappen mocht hij bij [getuige] op de bank in de woonkamer overnachten. Toen hij naar het toilet ging heeft de aangeefster hem vanuit de slaapkamer geroepen en is hij naar haar toegegaan. De aangeefster was op dat moment naakt. Zij heeft zijn hand vastgepakt en hem naar zich toegetrokken, waarna de verdachte naast haar op bed is gaan zitten. Vervolgens is [getuige] wakker geworden, heeft de verdachte zijn excuses aangeboden en is hij uit de slaapkamer weggegaan.
De verklaringen die de aangeefster heeft afgelegd zijn concreet, gedetailleerd en komen op de rechtbank authentiek en betrouwbaar over. Haar verklaringen zijn in de kern, daar waar het gaat om de ten laste gelegde handelingen, consistent. Dat er (verder) enkele verschillen in de verklaringen van de aangeefster bestaan acht de rechtbank begrijpelijk en kan goed worden verklaard door de situatie waarin deze handelingen hebben plaatsgevonden en het tijdsverloop. Niet is gebleken van enig motief bij de aangeefster voor het doen van een valse aangifte of het aandikken van haar verklaring.
De verklaring van de aangeefster wordt bovendien (voldoende) ondersteund door andere objectieve bewijsmiddelen. Uit het voor het bewijs gebezigde whatsappgesprek volgt dat de aangeefster de volgende ochtend [getuige] heeft bericht. Zij geeft in dit bericht onder meer aan dat zij is weggegaan omdat zij in haar slaap opeens gebeft werd door de vriend van [getuige]. Diezelfde dag is er forensisch medisch onderzoek verricht aan het lichaam van de aangeefster. Uit DNA-onderzoek is gebleken dat op de venusheuvel van de aangeefster celmateriaal is aangetroffen en dat het meer dan een miljard keer waarschijnlijker is dat het DNA-materiaal van de verdachte bevat dan dat het DNA-materiaal bevat van een onbekend persoon.
De verdediging heeft erop gewezen dat het celmateriaal middels secundaire overdracht op het lichaam van de aangeefster terecht kan zijn gekomen. De verdediging heeft hiervoor evenwel geen concreet scenario aangedragen, maar slechts een mogelijk scenario geschetst. Bij het toetsen van de waarschijnlijkheid van dit scenario neemt de rechtbank in aanmerking dat bij secundaire overdracht doorgaans slechts kleine hoeveelheden DNA-materiaal worden overgedragen en dergelijke sporen (dus) gemakkelijk verdwijnen. In de onderhavige zaak heeft de aangeefster voorafgaand aan het forensisch medisch onderzoek gedoucht en zich omgekleed. Desondanks is het DNA-materiaal van de verdachte aangetroffen op precies de plek waarvan de aangeefster heeft verklaard dat het fysieke contact heeft plaatsgevonden. Gelet hierop acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het DNA-materiaal van de verdachte daar via secundaire overdracht terecht is gekomen. De afwezigheid van aanwijzingen voor speeksel in het aangetroffen celmateriaal doet hier niets aan af, nu de test daarop slechts indicatief is. Bovendien is goed voorstelbaar dat bij het door de aangeefster beschreven fysieke contact ook andersoortig biologisch materiaal dan speeksel kan worden achtergelaten, zoals bijvoorbeeld huidepitheel.
Ten aanzien van het door de verdachte geschetste scenario geldt nog dat de verdachte tijdens zijn eerste verhoor heeft verklaard dat hij zich geen details kon herinneren, maar dat hij de aangeefster niet heeft aangeraakt. Pas tijdens zijn tweede verhoor en nadat de politie hem had geconfronteerd met het feit dat er DNA-materiaal van hem bij de aangeefster was aangetroffen heeft hij een alternatieve verklaring afgelegd zoals in dit vonnis is weergegeven. Gelet hierop en gelet op de overige overwegingen in dit vonnis hecht de rechtbank geen waarde aan deze alternatieve verklaring van de verdachte.
Gelet op het voorgaande worden de in de kern consistente verklaringen van de aangeefster dus niet alleen ondersteund door haar whatsapp-bericht de volgende ochtend aan [getuige], maar ook door het aangetroffen DNA-materiaal op de venusheuvel van de aangeefster. Op basis hiervan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer, terwijl zij lag te slapen, heeft gebeft. Omdat uit de bewijsvoering niet blijkt dat daarbij ook sprake is geweest van seksueel binnendringen, en omdat de aangeefster ten tijde van de ten laste gelegde gedragingen sliep, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het meest subsidiair tenlastegelegde, te weten ontucht met iemand in staat van verminderd bewustzijn.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meest subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 11 november 2023 te Rotterdam,
met [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde,
waardoor die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het met zijn mond betasten en/of likken van de vagina van die [slachtoffer];
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
met iemand van wie hij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert ontuchtige handelingen plegen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft ontuchtige handelingen bij het slachtoffer verricht. Hij heeft door haar ongevraagd en onverhoeds te beffen terwijl zij sliep een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en misbruik gemaakt van haar verminderde bewustzijn. Uit de verklaring die het slachtoffer ter zitting heeft afgelegd blijkt dat het handelen van de verdachte een enorme impact op haar heeft gehad en dat de gevolgen hiervan nog steeds merkbaar zijn. De verdachte heeft hier kennelijk niet bij stilgestaan en heeft zijn eigen seksuele behoeftes voorop gesteld. Bovendien heeft de verdachte, gelet op zijn ontkennende houding, geen blijk gegeven verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 december 2024 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft acht geslagen op een rapport van Reclassering Nederland van 24 september 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De reclassering ziet risicofactoren op het gebied van sociaal netwerk, middelengebruik, psychosociaal functioneren en seksualiteit. Er zijn enige aanwijzingen voor het bestaan van seksuele preoccupatie. Op andere leefgebieden lijkt er sprake van stabiliteit. De verdachte woont samen met zijn gezin en heeft een vaste dagbesteding. Het lijkt echter grotendeels te ontbreken aan beschermende factoren. Zijn partner lijkt, bij een veroordeling, het delictgedrag niet te hebben kunnen voorkomen en zijn sociaal netwerk lijkt hem (deels) in situaties te brengen, waarbij de kans op toekomstig delictgedrag mogelijk vergroot zal worden. Het risico op zedendelicten wordt, bij een veroordeling, als gemiddeld ingeschat. De reclassering acht het van belang dat de verdachte, bij een veroordeling, middels een reclasseringstoezicht met een middelencontrole en behandelverplichting, kan werken aan gedragsverandering, om zo de kans op zedendelicten te verlagen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Bij de bepaling van de duur van deze straffen heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden adviseert en de rechtbank dit raadzaam acht, zal de rechtbank de voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Deze voorwaardelijke straf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, conform de eis van de officier van justitie, passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij]. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 379,32 aan materiële schade en een vergoeding van
€ 5.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de immateriële schade te matigen tot een bedrag van
€ 2.500,- gelet op de gevorderde vrijspraak voor het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde en de gevorderde materiële en immateriële schade voor het overige toe te wijzen met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging verzocht het gevorderde bedrag aan immateriële schade aanzienlijk te matigen omdat de zaken waarnaar ter onderbouwing van de hoogte van het bedrag wordt verwezen niet vergelijkbaar zijn met de nu aan de orde zijnde zaak.
8.3.
Beoordeling
8.3.1.
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding van € 379,32 is genoegzaam onderbouwd en door de verdediging niet weersproken. De vordering zal daarom worden toegewezen.
8.3.2.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen. De schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Nader onderzoek naar de gegrondheid van het resterende deel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.3.3.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 11 november 2023.
8.3.4.
Kosten
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.879,32, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2023 en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 247 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart
niet bewezen, dat de verdachte het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart
bewezen, dat de verdachte het meest subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als
algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als
bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
de veroordeelde laat zich behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
de veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
154 (honderdvierenvijftig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
77 (zevenenzeventig) dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij], te betalen een bedrag van
€ 2.879,32 (zegge: tweeduizend achthonderdnegenenzeventig euro en tweeëndertig cent), bestaande uit € 379,32 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€ 2.879,32 (hoofdsom, zegge: tweeduizend achthonderdnegenenzeventig euro en tweeëndertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 2.879,32niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
38 (achtendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Stolk, voorzitter,
en mrs. J.F. Koekebakker en J.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Voorwinden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 11 november 2023 te Rotterdam
door geweld of een andere feitelijkheid en/ of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds te handelen terwijl zij sliep,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
te weten het brengen van zijn tong tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of het met zijn mond betasten en/of likken van de vagina van die [slachtoffer];
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 november 2023 te Rotterdam,
met [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist dat zij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde,
waardoor die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
te weten het brengen van zijn tong tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of het met zijn mond betasten en/of likken van de vagina van die [slachtoffer];
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 november 2023 te Rotterdam,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds te handelen terwijl zij sliep,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het met zijn mond betasten en/of likken van de vagina van die [slachtoffer];
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 november 2023 te Rotterdam,
met [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist dat zij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde,
waardoor dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het met zijn mond betasten en/of likken van de vagina van die [slachtoffer];