ECLI:NL:RBROT:2025:370

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
ROT 23/8332
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van schulddienstverlening door ernstige wangedragingen van de eiser

Deze uitspraak betreft de beëindiging van de schulddienstverlening van eiser door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Eiser, die in de schulddienstverlening was opgenomen, was het niet eens met het besluit van het college om deze per direct te beëindigen en hem voor drie jaar uit te sluiten van verdere schulddienstverlening. De rechtbank heeft op 15 januari 2025 geoordeeld dat het college de schulddienstverlening op goede gronden heeft beëindigd en dat het besluit niet onevenredig is. Eiser had zich ernstig misdragen tegenover medewerkers van de Kredietbank Rotterdam (KBR), wat leidde tot de beëindiging van de dienstverlening. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op meerdere momenten grove scheldwoorden en bedreigingen heeft geuit, en dat hij herhaaldelijk is aangesproken op zijn gedrag. Ondanks zijn verontschuldigingen en de context van zijn gedrag, heeft de rechtbank geoordeeld dat het college terecht heeft besloten tot beëindiging van de schulddienstverlening. Eiser heeft geen kans gehad om zijn gedrag te verbeteren, aangezien hij na zijn excuses opnieuw ernstig wangedrag vertoonde. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de uitsluiting voor drie jaar niet onevenredig is, gezien de ernst van het wangedrag en de impact op de medewerkers van de KBR. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/8332

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser
(gemachtigde: mr. M. el Idrissi),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam

(gemachtigden: mr. D.J.J. Straver en mr. V.E. van Dijk).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beëindigen van de schulddienstverlening van eiser. Eiser is het niet eens met dit besluit. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de schulddienstverlening op goede gronden heeft beëindigd en dat het besluit niet onevenredig is. Eiser krijgt dus geen gelijk.

Procesverloop

2.1.
Met het besluit van 17 juli 2023 heeft het college besloten om de schulddienstverlening per direct te beëindigen en eiser voor drie jaar van schulddienstverlening uit te sluiten. Met het bestreden besluit van 17 november 2023 op het bezwaar van eiser is het college daarbij gebleven.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser is op 12 april 2023 toegelaten tot de gemeentelijke schulddienstverlening van het college (bij de Kredietbank Rotterdam, KBR). Eiser heeft gedurende de schulddienstverlening recht gekregen op een nabetaling van verweerder van € 6.745,99 aangezien hij gedurende een lange periode een te lage bijstandsuitkering had ontvangen. Dit bedrag is aan de boedel toegevoegd. Eiser was het hier niet mee eens. Op 12 juli 2023 heeft hij zich volgens het college jegens medewerkers van de KBR ernstig misdragen. Aan eiser is op 13 juli 2023 een waarschuwingsbrief gestuurd en ook is hij tijdens een chatgesprek met zijn jongerenconsulent via WhatsApp erop gewezen dat zijn gedrag niet acceptabel is. Op 14 juli 2023 heeft eiser zich opnieuw uitgelaten op een wijze die volgens het college onacceptabel is. Op diezelfde dag is tijdens een telefoongesprek aangegeven dat dit gedrag niet geaccepteerd wordt. Tijdens dit gesprek heeft eiser zich opnieuw uitgelaten op een wijze die volgens het college onacceptabel is. Het college heeft op 17 juli 2023 besloten de schulddienstverlening te beëindigen.
Voorlopige voorziening
4. Eiser heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 31 augustus 2023 (ROT 23/5543) heeft de voorzieningenrechter dat verzoek afgewezen.
Was sprake van een beëindigingsgrond?
5.1.
Eiser voert aan dat het college geen grond heeft om de schulddienstverlening te beëindigen. Hij is van mening dat er geen sprake is van een zodanige misdraging dat beëindiging van de schulddienstverlening gerechtvaardigd is. Eiser wilde zijn gedrag wel aanpassen, maar hij heeft hiertoe geen kans gehad. Hij verwijst in dat kader naar zijn emailbericht van 12 juli 2023 waarin hij zijn excuses aanbiedt. Ook heeft het college ten onrechte geen waarde toegekend aan de emotionele gesteldheid waarin hij ten tijde van het gedrag verkeerde. Hij is van mening dat het gedrag in de context geplaatst dient te worden en dat van de medewerkers van de KBR verwacht mag worden dat zij een “dikke huid” hebben gezien het soort werk dat zij uitvoeren.
5.2.
In artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregels schulddienstverlening Rotterdam 2016 (Beleidsregels) is opgenomen dat de verzoeker, om voor schulddienstverlening in aanmerking te komen, zich verplicht om alle medewerking te verlenen die het college noodzakelijk acht gedurende de verzoekperiode en tijdens het traject van schulddienstverlening. In het tweede lid van dit artikel, aanhef en onder o, staat dat de medewerking betrekking kan hebben op het door de verzoeker tentoonspreiden van, naar algemeen aanvaarde maatschappelijke normen gemeten, correct gedrag jegens medewerkers van de gemeente of van een organisatie die tevens bij de schulddienstverlening is betrokken.
5.3.
In artikel 5, eerste lid, van de Beleidsregels is bepaald dat het college de schulddienstverlening kan beëindigen als de verzoeker niet of in onvoldoende mate de op hem van toepassing zijnde verplichtingen uit artikel 4 nakomt. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat, voordat het college de schulddienstverlening afwijst, verzoeker een redelijke termijn wordt geboden om alsnog de gevraagde medewerking te verlenen als bedoeld in artikel 4.
5.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Eiser heeft zich op 12 juli 2023 jegens een medewerker van de KBR zeer ernstig misdragen door grove scheldwoorden te gebruiken, seksueel getinte opmerkingen te maken en racistische uitspraken te doen. Zo schreef eiser:
“[naam 1] [naam medewerker] zat erbij met 2 mensen met de huidskleur van poep oftewel lopend strond of levend stront. Ik wil graag nu weten wat het plan is want jullie zijn helemaal niet duidelijk. Ik stel jullie vragen krijg geen duidelijk antwoorden. Ik weet het kan jou helemaal niks schelen en met je [naam 1] vriendinnetjes hard lachen. Jullie mogen mij allemaal pijpen”.
Op 13 juli 2023 is aan eiser een waarschuwingsbrief gestuurd. Eiser stelt dat hij deze brief niet heeft ontvangen. Op 13 juli 2023 heeft eiser echter wel een chatgesprek via WhatsApp met zijn jongerenconsulent ([naam 2]) gevoerd waarin eiser erop is gewezen dat zijn gedrag niet acceptabel is. Verder blijkt uit een emailbericht van 12 juli 2023 van eiser aan de KBR dat het hem zelf ook duidelijk was dat zijn gedrag niet acceptabel was. Verder is uit de reactie hierop van de schuldbemiddelaar van 14 juli 2023 af te leiden dat aan eiser over zijn gedrag een brief is gestuurd. Desondanks heeft eiser zich later op 14 juli 2023 opnieuw ernstig misdragen door onder andere scheldwoorden te gebruiken, bedreigingen te uiten en seksueel getinte opmerkingen te maken. Hij schreef onder meer:
“Krijg de kanker tyfus
Met je paardenkop
Als ik alles kwijt ben
Ga ik jullie allemaal doodmaken
Kanker hoeren van pooier Aboutaleb
[…]
A kkkr kahba
Ga een kanker neger neuken
Vieze kanker slet
[…]
Putin heeft toestemming van mij om rotterdam weer te bombarderen
[…]
Neuk jullie kanker opa s”
Uit de ‘Rapportage beëindiging verwijtbaar’ van 14 juli 2023 volgt dat die dag telefonisch aan eiser te kennen is gegeven dat dit gedrag niet geaccepteerd wordt. Hierop heeft eiser opnieuw bedreigingen en scheldwoorden geuit.
Uit het bovenstaande volgt dat eiser zich op verschillende momenten zeer ernstig heeft misdragen en dat hij hierop meerdere keren is aangesproken. Eiser heeft op 8 maart 2023 het formulier ‘Verklaring rechten en plichten schulddienstverlening’ ondertekend. Hierin is onder andere opgenomen dat “de ondersteuning wordt beëindigd als ik: mij ten opzichte van de KBR medewerkers of een instantie die bij de schulddienstverlening betrokken is ernstig misdraag.” Verweerder had hiermee een grond om tot beëindiging van de schulddienstverlening over te gaan. De stelling van eiser dat hij geen kans heeft gehad om zijn gedrag te verbeteren, volgt de rechtbank niet. Na het emailbericht waarin hij zijn excuses aanbiedt, heeft hij op nog minimaal twee andere momenten hetzelfde wangedrag vertoond. De context waarin het gedrag van eiser heeft plaatsgevonden, maakt ook niet dat verweerder het beëindigingsbesluit niet had mogen nemen. Dat eiser boos was omdat hij de nabetaling uitbetaald had willen krijgen, rechtvaardigt zijn ernstige wangedrag niet. Over de stelling van eiser dat van de medewerkers van de KBR gevergd mag worden dat zij een “dikke huid” hebben, overweegt de rechtbank dat herhaaldelijk wangedrag niet geaccepteerd hoeft te worden en dat verweerder in deze situatie in redelijkheid een grens heeft mogen stellen.
Zijn de beëindiging en de uitsluiting voor drie jaar evenredig?
6.1.
Eiser voert aan dat het college zijn financiële situatie had moeten meewegen, aangezien hij zonder het schuldhulpverleningstraject zijn financiële problemen niet kan oplossen. Als gevolg hiervan kan hij zijn woning verliezen, waardoor hij ook zijn inkomen verliest. Eiser meent dat de beëindiging disproportioneel is en als onbillijk en onredelijk dient te worden gekwalificeerd. Eiser stelt dat het college ook met een (laatste) waarschuwing had kunnen volstaan. Het is voor eiser onbegrijpelijk waarom het college voor een uitsluiting van drie jaar heeft gekozen in plaats van bijvoorbeeld een half jaar of een jaar.
6.2.
Volgens artikel 7, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder e, van de Beleidsregels wordt bij schending van de verplichting van artikel 4, tweede lid, onder o, van de Beleidsregels de verzoeker uitgesloten van de schulddienstverlening voor een periode van drie jaar.
6.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank begrijpt dat eiser van het besluit nadelige gevolgen ondervindt, maar dat is, gelet op het ernstige wangedrag van eiser, onvoldoende om te oordelen dat de beëindiging onevenredig is. Verweerder heeft terecht een zwaar gewicht toegekend aan de belangen van de medewerkers van de KBR die zich door het gedrag van eiser onveilig hebben gevoeld. De rechtbank ziet ook ten aanzien van de uitsluiting voor drie jaar geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder van het uitgangspunt in de Beleidsregels had moeten afwijken. Hierbij is ook van belang dat niet aannemelijk is geworden dat eisers woning en zijn inkomen daadwerkelijk op het spel staan. Eiser stelt dat zijn gedrag het gevolg is van psychische problemen, maar die stelling heeft hij niet voldoende onderbouwd. De rechtbank merkt op dat eiser voor de door hem gestelde psychische problematiek vooralsnog geen hulp heeft gezocht. Ter zitting is besproken dat dat wel aan te raden is.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college terecht heeft besloten om de schulddienstverlening te beëindigen en eiser voor drie jaar uit te sluiten. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Blokhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.