ECLI:NL:RBROT:2025:3671

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
10/103728-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot verkrachting met ontslag van rechtsvervolging en tbs maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1981, die beschuldigd werd van poging tot verkrachting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet strafbaar is en heeft hem ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft echter wel een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege opgelegd, gezien de ernst van het feit en de psychische toestand van de verdachte. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot verkrachting in een supermarkt, waar hij het slachtoffer heeft aangevallen en geprobeerd heeft haar te verkrachten. De rechtbank heeft de gedragingen van de verdachte als een begin van uitvoering van een voorgenomen verkrachting gekwalificeerd. De rechtbank heeft ook de rapportages van deskundigen in overweging genomen, die hebben geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan schizofrenie en zwakbegaafdheid, wat zijn gedragingen ten tijde van het delict heeft beïnvloed. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet in staat is om de gevolgen van zijn daden te overzien en dat hij daarom niet strafbaar is. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de overige vorderingen van de benadeelde partij afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft de beslissing genomen in het belang van de veiligheid van de maatschappij en de verdachte zelf, en heeft de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege als noodzakelijk geacht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/103728-24
Datum uitspraak: 6 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland 1] ) op [geboortedatum 1] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] te [plaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
[naam PI] ,
raadsvrouw mr. D.M. Moes, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, alsmede oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), met daarin een contactverbod ten aanzien van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1988 te [geboorteland 2] , en de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel;
  • primair oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (ongemaximeerd), subsidiair oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden, de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan en oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Het ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van het vijfde en zesde gedachtestreepje, omdat daarvoor geen bewijs is. Referte voor het overige.
4.1.3.
Beoordeling
Vooropgesteld wordt dat de tenlastelegging is gebaseerd op artikel 242 Sr zoals dat artikel luidde tot 1 juli 2024. Op grond van het bepaalde in artikel 1, lid 2 Sr wordt bij een verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het ten laste gelegd feit zou zijn begaan, de voor de verdachte gunstigste bepaling toegepast. Dat is in dit geval artikel 242 Sr zoals dat destijds luidde.
De gedragingen van de verdachte die blijken uit de aangifte, getuigenverklaringen en beschrijving van de camerabeelden komen er kort gezegd op neer dat de verdachte de aangeefster in de winkel waar zij achter de toonbank stond heeft beetgegrepen, naar de heeft grond gewerkt, haar broek en onderbroek naar beneden heeft gedaan, zijn geslachtsdeel heeft ontbloot en bovenop de aangeefster is gaan zitten, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm slechts te duiden als een begin van uitvoering van een voorgenomen verkrachting. De verdachte is slechts gestopt met handelen door het ingrijpen van anderen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het zesde gedachtestreepje zoals opgenomen in de tenlastelegging, inhoudende de uitlating van de verdachte dat het nog niet klaar is, geen onderdeel uitmaakt van de poging tot verkrachting.
4.1.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hierna omschreven.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 25 maart 2024 te Rotterdam (in supermarkt [naam supermarkt] , gevestigd aan [adres 2] )
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een
andere feitelijkheid
[slachtoffer] (werkzaam als
caissièrein voornoemde supermarkt) te dwingen tot
het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden
uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer]
- die [slachtoffer] naar de grond heeft getrokken en
- ( vervolgens) de broek en onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden heeft
getrokken en
- ( vervolgens) op de benen van die [slachtoffer] is gaan zitten en
- ( vervolgens) zijn, verdachtes, broek en onderbroek naar beneden heeft getrokken
en- (vervolgens) zijn, verdachtes, (ontblote) penis bij het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot verkrachting.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt officier van justitie
De feiten kunnen slechts in verminderde mate aan de verdachte worden toegerekend. Dit volgt uit de rapportages van de deskundigen en de conclusie van de psychiater.
6.2.
Standpunt verdediging
De feiten kunnen in het geheel niet aan de verdachte worden toegerekend, waardoor hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. In de Pro Justitia-rapportage wordt geconcludeerd dat het ten laste gelegde in ieder geval in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend. Er wordt echter ook ruimte aan de rechtbank gegeven om tot volledige ontoerekenbaarheid te komen, doordat de deskundigen over onvoldoende informatie beschikten om een delict-scenario vast te stellen.
6.3.
Beoordeling
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia-rapportage van de deskundigen dr. [naam psychiater] (psychiater) en drs. [naam psycholoog] (GZ-psycholoog). Hieruit volgt dat de verdachte op 19-jarige leeftijd voor het eerst psychotisch was en moest worden opgenomen. Sindsdien is hij vele malen (gedwongen) opgenomen geweest. Toen hij drugs ging gebruiken, zijn de psychotische klachten van de verdachte toegenomen. De deskundigen hebben geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van schizofrenie, zwakbegaafdheid, een stoornis in het cannabisgebruik en een stoornis in het gebruik van cocaïne. De geconstateerde pathologie was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde (indien bewezen). Dit heeft de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde (indien bewezen) beïnvloed. De psychiater stelt dat het ten laste gelegde past bij het impulsieve, ondoordachte en grensoverschrijdende gedrag dat de verdachte vaker heeft laten zien. Door zijn schizofrenie, zwakbegaafdheid en misbruik van cannabis en cocaïne is hij in beperkte mate in staat om zich sociaal en empathisch te gedragen. Hij heeft weinig ziekte-inzicht en mogelijkheden om zijn gedrag bij te sturen. Ook externaliseert hij de verantwoordelijkheid voor zijn gedrag. De verdachte is cognitief beperkt en hij is impulsief en gericht op bevrediging van zijn eigen behoeften. Een duidelijke psychotische oorzaak voor zijn gedrag is niet aannemelijk, maar kan tegelijkertijd ook niet helemaal worden uitgesloten. Door het ontbreken van een gedegen delictanalyse kan de psychiater niet uitsluiten dat er toch een volledige doorwerking is geweest. Hij concludeert dat de mate van doorwerking niet duidelijk is en adviseert daarom om het ten laste gelegde in verminderde mate of helemaal niet aan de verdachte toe te rekenen. De psycholoog heeft geen uitspraken kunnen doen met betrekking tot de mate van toerekening. Het ontbreekt de psycholoog aan volledig zicht op de gedachten en gevoelens van de verdachte en vooral op de seksualiteitsbeleving/seksuele component van het ten laste gelegde. Volgens de psycholoog is het niet aannemelijk dat de pathologie niet heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde en geen invloed heeft gehad op het handelingsperspectief van de verdachte.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen met betrekking tot de aanwezigheid van de stoornissen (schizofrenie, zwakbegaafdheid en een stoornis in het gebruik van cannabis en cocaïne) bij de verdachte en de aanwezigheid daarvan ten tijde van het gepleegde strafbare feit over. De volledige doorwerking van deze stoornissen kan volgens de psychiater niet worden uitgesloten, maar hij is terughoudend geweest in zijn advies wegens het ontbreken van een delict-scenario. Ter zitting heeft de verdachte meermaals herhaald dat hij ernstig verward was ten tijde van het ten laste gelegde, hetgeen bevestiging vindt in de verklaringen die de verdachte direct na het voorval en later heeft afgelegd. Hij heeft ook verklaard dat hij zich het voorval in het geheel niet meer kan herinneren. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan op geen enkele manier worden afgeleid dat de verdachte de wederrechtelijkheid van zijn handelen op enig moment onder ogen heeft gezien. Naar het oordeel van de rechtbank is ten tijde van de poging tot verkrachting sprake van een massale doorwerking van de bestaande stoornissen geweest, waardoor het feit in het geheel niet aan de verdachte kan worden toegerekend.
6.4.
Conclusie
Gelet op bovenstaande is de verdachte niet strafbaar. De rechtbank zal de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde feit ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot verkrachting. De verdachte heeft het slachtoffer op klaarlichte dag, terwijl zij aan het werk was in de supermarkt, gegrepen, naar de grond gewerkt en haar broek en onderbroek naar beneden getrokken en met een ontbloot geslachtsdeel bovenop haar gaan zitten. Het slachtoffer verzette zich zowel verbaal als fysiek, maar zij was niet opgewassen tegen de verdachte. Met de hulp van mensen die op het incident zijn afgekomen, is het het slachtoffer gelukt om op te staan en haar broek omhoog te trekken.
Dit betreft een zeer ernstig feit dat grote inbreuk maakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] , die ter zitting is voorgelezen, blijkt dat de gebeurtenis grote gevolgen voor haar heeft (gehad).
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 november 2024, blijkt dat de verdachte veelvuldig is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten. Opvallend is dat in strafzaken tegen de verdachte meermalen art. 9a Sr is toegepast en meerdere feiten zijn geseponeerd wegens zijn gezondheidstoestand.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Uit de eerder genoemde Pro Justitia rapportage blijkt dat de psychiater het risico op gewelddadig en grensoverschrijdend gedrag als hoog inschat, met name als de verdachte niet wordt behandeld. De psycholoog is op basis van de beschikbare informatie niet goed in staat om een adequate risico-inschatting ten aanzien van het seksueel recidiverisico te maken. Volgens de psycholoog kan op basis van de collaterale informatie en de klinische indruk wel worden gesteld dat de geconstateerde, chronische en structurele, pathologie ook in de toekomst een rol zal blijven spelen, waarbij de verdachte niet in staat moet worden geacht deze risicofactoren zelfstandig te reguleren. Beide deskundigen stellen dat de verdachte wegens zijn cognitieve beperking in de vorm van zwakbegaafdheid ondersteuning en aansturing behoeft in zijn dagelijkse verzorging en activiteiten en melden ook dat hij onder bewind staat.
Beide deskundigen achten het verlenen van een zorgmachtiging of het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden niet passend, omdat deze kaders onvoldoende duur en structuur bieden om het risico op recidive te voorkomen. Behandeling binnen die kaders is namelijk afhankelijk van de medewerking van de verdachte en gezien diens voorgeschiedenis en zijn wisselende motivatie is er onvoldoende garantie dat hij zich zal committeren. Wanneer de verdachte zich aan zijn behandeling onttrekt of wanneer hij op een andere wijze zijn voorwaarden overtreedt, zou er niets anders resteren dan het uitzitten van een voorwaardelijk opgelegde deel van de gevangenisstraf. De hulpverlening zou dan worden beëindigd, terwijl de verdachte een stevige structuur en een intensieve, consequentie behandeling behoeft, aldus de psycholoog.
De psycholoog en de psychiater adviseren om een tbs maatregel met voorwaarden aan de verdachte op te leggen. Binnen dit kader kan de mate van zorg, toezicht en behandeling die de verdachte behoeft, goed worden gewaarborgd. Op die manier kan het recidiverisico worden beheerst en teruggebracht, waarin verantwoord en stapsgewijs kan worden toegewerkt naar een psychisch stabiel en abstinent functioneren met behulp van passende forensische begeleiding. Als voordeel heeft dit kader, dat bij een terugval in middelengebruik (hetgeen gezien de hardnekkige verslavingsproblematiek als risico aanwezig blijft) of overtreding van de voorwaarden, forensische behandeling en zorg is gegarandeerd. Vanuit dit kader is er daarnaast langer en meer intensief toezicht op de verdachte en kan ook een goede nazorg beter worden gegarandeerd. De start van de tbs maatregel met voorwaarden zou klinisch moeten zijn. Vervolgens zou aan de hand van het beloop kunnen worden besloten of de verdachte in staat is om begeleid te wonen. Controle op middelenmisbruik en medicatietrouw zijn daarbij van belang. De inschatting van de deskundigen is dat de verdachte, gezien het huidige psychische toestandsbeeld, de medicamenteuze behandeling, de behandelmotivatie en de grotere stok achter de deur, zich aan voorwaarden kan houden in het kader van een tbs maatregel. Dit betreft namelijk een stringenter kader waarbinnen er niet van de structuur wordt afgeweken. De psycholoog acht de mate van beveiliging binnen een tbs maatregel met verpleging van overheidswege vanuit gedragsdeskundig oogpunt niet noodzakelijk, omdat het recidiverisico binnen een tbs met voorwaarden afdoende zou kunnen worden gemanaged/teruggedrongen.
Ter zitting heeft de psycholoog desgevraagd naar voren gebracht dat de problematiek van de verdachte complex is en dat de verdachte gebaat is bij intensieve behandeling en begeleiding. Het middelengebruik heeft invloed op het psychische toestandsbeeld van de verdachte. Daarom zal langdurig moeten gewerkt aan het verstevigen van de basis. Middels de behandeling moet zijn probleeminzicht worden vergroot, zodat hij in de toekomst beter in staat is om bij stress of spanning om hulp te vragen. Er zal stapsgewijs moet worden getoetst hoe de verdachte met zijn vrijheden omgaat. De psychiater verwacht ook dat de verdachte langer begeleiding nodig heeft. Hij verwacht dat het grote risico pas ontstaat als de verdachte meer vrijheden krijgt en hij de mogelijkheid krijgt om te stoppen met zijn medicatie.
[Naam deskundige] van de Stichting Verslavingsreclassering GGZ, heeft een rapport opgemaakt over de verdachte, gedateerd 2 september 2024. Dit rapport houdt – kort en zakelijk weergegeven – het volgende in.
Het hoge recidiverisico, de complexe en ernstige problematiek alsook de veelheid van instabiele levensfactoren maken dat een behandelinterventie noodzakelijk is. De reclassering ziet onvoldoende aanknopingspunten voor een tbs maatregel met voorwaarden. De verdachte ontkent het strafbare feit te hebben gepleegd. Verder ontbreekt het hem aan ziekte-inzicht, is hij onvoldoende behandelresponsief en kent hij een zeer uitgebreide behandelvoorgeschiedenis waarvan hij niet heeft kunnen profiteren. Bovendien stelt hij absoluut geen medewerking aan een tbs maatregel te zullen verlenen. Als hij zich op enig moment wel bereid zou tonen, wordt de uitvoerbaarheid van de maatregel dusdanig gedrukt dat de reclassering dan ook zal persisteren bij haar negatieve advies.
De reclassering adviseert oplegging van een aantal specifieke voorwaarden, in het geval toch tot oplegging van een tbs maatregel met voorwaarden wordt besloten. De reclassering adviseert in dat geval de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden, omdat de kans groot is dat de verdachte een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen – of gevaar veroorzaakt voor – de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daarnaast adviseert de reclassering een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, als bedoeld in artikel 38z Sr, aan de verdachte op te leggen.
Ter zitting heeft de reclasseringswerker [naam reclasseringswerker] bevestigd dat dit nog steeds het standpunt van de reclassering betreft. Hij heeft toegelicht dat een tbs maatregel met voorwaarden sterk gericht is op resocialisatie. Er wordt een behandeldruk op de verdachte gelegd en hij zal zoveel mogelijk moet oefenen met vrijheden. Als het de verdachte niet lukt zich aan de voorwaarden te houden, zal het kader worden omgezet naar een tbs maatregel met verpleging van overheidswege. De reclasseringswerker is ervan overtuigd dat de verdachte de intentie heeft om zich aan de voorwaarden te houden, maar zijn verwachting is dat de pathologie van de verdachte zo ernstig is, dat dit niet van hem mag worden gevraagd. Als een tbs maatregel met verpleging van overheidswege aan hem wordt opgelegd, kan hij in rust aan zijn herstel werken en leren omgaan met zijn beperkingen. Bovendien is het feit dat de verdachte geen verantwoordelijkheid voor het delict neemt, een contra-indicatie voor het opleggen van een tbs maatregel met voorwaarden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank acht, met de officier van justitie, en anders dan de deskundigen hebben geadviseerd en de raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit, behandeling in het kader van een tbs maatregel met voorwaarden niet afdoende om het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau te verlagen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de e-mail van de voormalig raadsman van de verdachte, mr. J.K. Gaasbeek, gedateerd 27 maart 2024. Hierin is kort samengevat uiteen gezet dat de verdachte, zijn moeder en zijn zussen in de afgelopen anderhalf jaar met klem hebben aangedrongen bij de betrokken hulpverleners en autoriteiten op een spoedige opname van de verdachte in een goed gestructureerde setting als waar de verdachte in de vijftien jaar daarvoor heeft verbleven.
Ter zitting heeft de zus van de verdachte als mentor naar voren gebracht dat de verdachte geholpen wil worden maar dat hij wegens het falende zorgsysteem niet de juiste hulp aangeboden heeft gekregen. Toen hij kortdurende zorg aangeboden kreeg, functioneerde hij goed, maar hij werd daarna steeds zonder nazorg weer op straat gezet, waarbij het herhaaldelijk mis ging. Ondanks heel veel aandringen bij de betrokken instanties op opname en behandeling en ondanks het voorhouden van alle risico’s van het onbehandeld op straat verblijven, hebben de instanties niet gedaan wat nodig was.
Naar het oordeel van de rechtbank is een gestructureerde en intensieve behandeling binnen het tbs-kader nodig om de maatschappij tegen de verdachte, en de verdachte tegen zichzelf te beschermen.
De deskundigen hebben geadviseerd om een tbs maatregel met voorwaarden aan de verdachte op te leggen. Volgens de deskundigen dient de behandeling - gelet op het gebrek aan ziekte-inzicht en de aanwezige, structurele pathologie - (in de eerste fase) in een stevig en klinisch kader plaats te vinden. Het is hierbij van belang dat er voldoende toezicht, zorg en controle beschikbaar is om het toestandsbeeld van de verdachte te monitoren en de verdachte zo goed mogelijk in te stellen op medicatie. Als de psychose in remissie is, zou de zorg over kunnen gaan in langdurige intensieve ambulante hulpverlening waarbij de verdachte verder begeleid en ondersteund wordt in zijn dagelijkse leven. De verdachte is al vele malen opgenomen geweest waarbij er momenten zijn geweest dat hij abstinent was van middelen en ingesteld was op medicatie. Ter zitting hebben de deskundigen toegelicht dat de verdachte in staat is om mee te werken als er een vast kader is, maar dat de verdachte terugvalt als het kader verslapt of wegvalt. Dit is het gevolg van de pathologie van de verdachte. De deskundigen verwachten dat de verdachte niet in staat is om zich aan bijzondere voorwaarden, opgelegd bij een voorwaardelijk strafdeel, te houden, maar wel in het kader van een tbs maatregel. In dat geval is er namelijk sprake van een stok achter de deur in de vorm van een klinische plaatsing of omzetting in een tbs maatregel met verpleging van overheidswege.
De rechtbank is echter – net als de officier van justitie en de reclassering – van oordeel dat van de verdachte, gelet op zijn pathologie, niet kan worden verwacht dat hij zich aan de gestelde voorwaarden zal houden. Een tbs maatregel met voorwaarden is sterk gericht op resocialisatie. De maatregel gaat uit van vrijwillige behandeling en vraagt langdurige toewijding en inzet van de verdachte. De verdachte heeft echter geen ziekte-inzicht en inherent aan zijn problematiek is dat hij niet beschikt over de vereiste toewijding en inzet om dit traject succesvol te volbrengen.
De rechtbank acht een langdurige klinische behandeling in een strak kader dan ook noodzakelijk, waarbij eventuele vrijheden in kleine stappen kunnen worden opgebouwd. Er moet voor worden gewaakt dat de verdachte wordt overvraagd. De rechtbank betrekt in haar oordeel ook het beeld van de verdachte ter zitting, dat dit oordeel bevestigt.
De rechtbank overweegt dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een tbs maatregel met verpleging van overheidswege is voldaan. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van het bewezen verklaarde feit en het gevaar voor herhaling. Vastgesteld wordt dat het bewezen verklaarde feit een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, Sr.
De rechtbank concludeert dat een tbs maatregel met voorwaarden niet haalbaar is en zal daarom een tbs maatregel met verpleging van overheidswege gelasten nu goede alternatieven daarvoor niet voorhanden zijn.
Ongemaximeerd
Vastgesteld wordt dat het strafbare feit ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank ziet – anders dan de officier van justitie – geen aanleiding om daarnaast een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr aan de verdachte op te leggen. De benadeelde partij was voor de verdachte een volstrekt willekeurig slachtoffer en de rechtbank heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de verdachte contact met haar zal zoeken.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen maatregel passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 7.428,- aan materiële schade, een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade en een vergoeding van € 63,09 aan proceskosten.
8.1.
Standpunt officier van justitie
Het gevorderde bedrag aan materiële schade, omvattende de verhuiskosten, is geheel toewijsbaar, aangezien dit een rechtstreeks gevolg is van het strafbare feit. Het forfaitaire bedrag is redelijk en billijk. Het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade dient te worden gematigd naar € 2.500,-. Dit bedrag is gelet op vergelijkbare uitspraken passend en geboden. Ook de verzochte proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking.
8.2.
Standpunt verdediging
De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van de verzochte materiële schade, omdat er geen rechtstreeks verband is tussen het strafbare feit en de woning van de benadeelde partij (en daarmee haar verhuiskosten). De immateriële schade moet worden gematigd tot een bedrag dat in vergelijkbare uitspraken is toegewezen. Ook de verzochte proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking.
8.3.
Beoordeling
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is aangetast, of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Onweersproken is dat de aangeefster pijn en letsel heeft opgelopen bij de poging tot verkrachting waarbij zij op de grond is geduwd en gevallen en de verdachte bovenop haar is gaan zitten toen zij op haar rug op de grond lag. Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen die het slachtoffer daarvan heeft ondervonden is verder aannemelijk dat er schade is geleden door aantasting van de persoon van het slachtoffer ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b, BW. Het slachtoffer is gediagnostiseerd met PTSS en is voor behandeling verwezen naar een psycholoog. Ze kampt onder meer met nachtmerries, flashbacks en slaapklachten.
De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige gedeelte van de immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard omdat beoordeling van het overige deel van de vordering nadere instructie zou vergen. Dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dit deel van de vordering kan alsnog bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Materiële schade
Het gedeelte van de vordering van de benadeelde partij dat ziet op de materiële schade is onvoldoende onderbouwd. Niet is komen vast te staan dat de verhuizing, zoals door de benadeelde partij gesteld, noodzakelijk was ter beperking van de geestelijke schade van de benadeelde partij. Dit gedeelte van de vordering zal worden afgewezen.
Proceskosten
De opgevoerde proceskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat de benadeelde partij met een gemachtigde heeft geprocedeerd. Ingevolge artikel 238 Rv komen reis- en verblijfskosten slechts voor vergoeding in aanmerking voor zover iemand in persoon – dus zonder gemachtigde – procedeert. Indien iemand met een gemachtigde procedeert, dan komen slechts de kosten voor salaris en noodzakelijke verschotten van de gemachtigde voor vergoeding in aanmerking. Dit gedeelte van de vordering zal worden afgewezen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 maart 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45 en 242 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 2.500,- (zegge: vijfentwintighonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering dat ziet op de immateriële schade;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af het gedeelte van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] dat ziet op de materiële schade en de proceskosten;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 2.500,- (zegge: vijfentwintighonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 2.500,- (zegge: vijfentwintighonderd euro)niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
35 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Tuinenburg, voorzitter,
en mrs. A.J.P. van Essen en H.E. Thijssen - de Haze, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Beenakker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 25 maart 2024 te Rotterdam (in supermarkt [naam supermarkt] ,
gevestigd aan [adres 2] )
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een
andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid
[slachtoffer] (werkzaam als cassière in voornoemde supermarkt) te dwingen tot
het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden
uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer]
- die [slachtoffer] naar de grond heeft geduwd en/of getrokken en/of gebracht en/of
- ( vervolgens) de broek en onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden heeft
getrokken en/of
- ( vervolgens) op de benen van die [slachtoffer] is gaan zitten en/of
- ( vervolgens) zijn, verdachtes, broek en onderbroek naar beneden heeft getrokken
en/of
- ( vervolgens) zijn, verdachtes, (ontblote) penis bij/tegen/voor het gezicht, in elk
geval het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of gehouden en/of bewogen
en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] de woorden "het is nog niet klaar", althans woorden van
gelijke aard en/of strekking heeft toegevoegd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.