ECLI:NL:RBROT:2025:3659

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
11500950 VV EXPL 25-42
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Relatiebeding en geheimhoudingsbeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak, die op 20 maart 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, staat de geldigheid van een relatiebeding en geheimhoudingsbeding in een arbeidsovereenkomst centraal. Eiseres, Ecclesia B.V., heeft een kort geding aangespannen tegen gedaagde, [persoon A], die in 2015 in dienst trad bij Ecclesia en recentelijk haar arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Ecclesia vordert dat [persoon A] wordt verboden om voor een concurrent, PP Groep, te werken tot 1 februari 2026, en dat zij zich houdt aan het relatiebeding en geheimhoudingsbeding. De kantonrechter oordeelt dat het relatiebeding geldig is en dat [persoon A] zich hieraan moet houden, aangezien PP Groep in het jaar voorafgaand aan haar vertrek klant was van Ecclesia. De rechter wijst de vorderingen van Ecclesia toe, inclusief een dwangsom voor overtredingen van het relatiebeding. Daarnaast wordt [persoon A] veroordeeld om de inloggegevens van haar zakelijke telefoon aan Hoffmann Bedrijfsrecherche te verstrekken. De proceskosten worden aan [persoon A] opgelegd, en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11500950 VV EXPL 25-42
datum uitspraak: 20 maart 2025
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
Ecclesia B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres in conventie, verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigde: mr. B.A.M. Hampsink,
tegen
[persoon A],
woonplaats: [woonplaats] ,
gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigde: mr. P.J. de Waal.
De partijen worden hierna ‘Ecclesia’ en ‘ [persoon A] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 25 februari 2025, met (uiteindelijk) 41 bijlagen;
  • het antwoord, met een eis in (voorwaardelijke) reconventie (een tegeneis).
1.2.
Op 6 maart 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Aanwezig waren partijen en hun gemachtigden, namens Ecclesia mevrouw [persoon B] en de heer [persoon C] .

2.Het geschil

2.1.
[persoon A] is in 2015 voor (de rechtsvoorganger van) Ecclesia gaan werken. Zij was (uiteindelijk) Sector Leader Transport & Logistics, voor € 8.500,00 bruto in de maand. In de (voorwaarden die van toepassing zijn op de) arbeidsovereenkomst staat, voor zover nu van belang:
“2.2. Bedingen
(…)
2.2.1.
Geheimhouding
(…)
Je bent verplicht tot geheimhouding van alle zaken waarvan je weet of redelijkerwijs hoort te weten dat ze vertrouwelijk zijn en waarvan je kan veronderstellen dat het delen ervan met collega’s van Ecclesia of met derden het belang van Ecclesia en/of van haar klanten kan schaden. Dit kan gaan om bijvoorbeeld strategische informatie, gegevens over producten en de ontwikkeling daarvan, gegevens van klanten, financiële gegevens, etc.
De geheimhoudingsbepalingen gelden ook nadat je contract met Ecclesia is beëindigd.
Wanneer je je niet houdt aan deze geheimhoudingsbepalingen, kan Ecclesia je een boete opleggen van € 10.000,00 per overtreding. Daarnaast houdt Ecclesia het recht om eventuele schade op jou te verhalen.
(…)
2.2.4.
Relatiebeding
Het is verboden om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Ecclesia, zowel tijdens het dienstverband als gedurende een periode van één jaar na het einde van jouw arbeidsovereenkomst, ongeacht de reden van beëindiging, direct of indirect, voor jezelf of voor anderen, tegen een vergoeding of niet, zakelijk contact te zoeken, te leggen en/of te onderhouden met opdrachtgevers, klanten en/of relaties van Ecclesia en de met haar verbonden ondernemingen, dit in de meeste ruime zin van het woord.
Het is voorts verboden om gedurende de hiervoor genoemde periode zijn bemiddeling in welke vorm dan ook, direct of indirect, te verlenen en in enigerlei vorm werkzaam of betrokken te zijn bij enige (potentiële) opdrachtgever, klant of relatie van Ecclesia en/of rechtspersonen en/of vennootschappen die behoren tot de groep waarvan Ecclesia deel uitmaakt.
Onder opdrachtgevers, klanten en/of relaties van Ecclesia en de met haar verbonden rechtspersonen en/of vennootschappen worden verstaan alle natuurlijke personen of rechtspersonen, of daaraan gelieerde natuurlijke personen of rechtspersonen, aan of voor welke Ecclesia in het jaar (één jaar) voorafgaande aan het einde van jouw arbeidsovereenkomst, zaken heeft geleverd, diensten heeft verricht, of een aanbod daartoe heeft gedaan.
Indien en zodra je het in dit artikel bepaalde overtreedt en/of niet nakomt, legt Ecclesia je een boete op ter hoogte van € 25.000,- voor iedere overtreding, alsmede een bedrag van
€ 1.000,= voor iedere dag dat de overtreding/niet-nakoming voortduurt, ongeacht of op die dag gebruikelijk wordt gewerkt of niet. De boete zal verschuldigd zijn door het enkele feit van overtreding of niet-nakoming, maar laat onverminderd het recht van Ecclesia om nakoming van deze overeenkomst te vorderen en laat onverminderd het recht van Ecclesia om volledige schadevergoeding te vorderen.”
2.2.
Ecclesia schrijft op 20 december 2024 aan [persoon A] , voor zover nu van belang:
“Onder verwijzing naar het gesprek op 20 december jl. met ondergetekende en [persoon C] , bevestig ik je hiermee dat Ecclesia heeft besloten je met onmiddellijke ingang op non-actief te stellen in afwachting van de uitkomst van nader te verrichten onderzoek. Ter toelichting het volgende.
Aan het besluit tot op non-actiefstelling ligt ten grondslag dat wij ernstige vermoedens hebben dat jij er niet alleen op voorhand van op de hoogte was dat Parlevliet & Van der Plas (PP) zou overstappen naar concurrent Anchor, maar dat je actief hebt meegewerkt aan de overstap van PP naar Anchor. De tot dusverre bekende diverse aanwijzingen, hiervoor, zijn vanochtend aan jou voorgehouden.”
2.3.
[persoon A] schrijft op 20 december 2024 in een e-mail aan Ecclesia, voor zover nu van belang:
“In het gesprek had ik jullie willen informeren over mijn besluit om Ecclesia te verlaten. De arbeidsovereenkomst zeg ik per heden op tegen 1 februari 2025. Na de intermediairwijziging van Ecclesia naar Anchor en de overgang van de volledige assurantieportefeuille van PP Groep is PP met mij in gesprek gegaan over een geheel nieuwe rol binnen de organisatie. Ik word binnen PP Groep verantwoordelijk voor de coördinatie en beheer van de assurantieportefeuille van PP Groep, de dochtervennootschappen en deelnemingen.”
2.4.
Ecclesia vordert in conventie:
1. [persoon A] te verbieden om voor 1 februari 2026 in dienst te treden bij PP, dan wel werkzaamheden voor PP te verrichten, en voor het geval zij dit reeds doet, haar te gebieden dit te staken, met een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere overtreding en € 1.000,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt;
2. [persoon A] te gebieden het relatiebeding na te komen, met een dwangsom van
€ 10.000,00 voor iedere overtreding en € 1.000,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt;
3. [persoon A] te gebieden het geheimhoudingsbeding na te komen, met een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere overtreding van dit beding;
4. [persoon A] te veroordelen tot een boete van € 70.000,00 voor het zeven keer overtreden van het geheimhoudingsbeding;
5. [persoon A] te veroordelen aan haar dan wel aan Hoffmann Bedrijfsrecherche de inloggegevens van haar zakelijke telefoon te verstrekken, met een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag dat zij dit niet doet.
2.5.
[persoon A] vordert in (voorwaardelijke) reconventie schorsing van het relatiebeding. Zij vordert ook toewijzing van wat verwoord is onder nummer 44 van haar processtuk, maar de kantonrechter ziet niet hoe zij wat daar staat, moet vertalen in een concrete vordering.
2.6.
Partijen voeren verweer tegen elkaars vorderingen. Is dit voor de beoordeling van belang, dan wordt hierna ingegaan op wat partijen (verder) naar voren brengen.

3.De beoordeling

beoordelingskader
3.1.
Dit is een kort geding. Dit betekent dat wat Ecclesia vordert toegewezen kan worden als wat zij vordert zoveel haast heeft, dat van haar niet gevraagd kan worden de uitkomst van een (langer durende) bodemprocedure af te wachten. Bij de beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de vordering in een bodemprocedure toegewezen wordt, daarbij het belang dat Ecclesia heeft bij toewijzing van de vordering afwegend tegen het belang dat [persoon A] heeft bij afwijzing daarvan.
relatiebeding
3.2.
Ecclesia heeft een spoedeisend belang bij de vordering die ziet op het relatiebeding. [persoon A] betwist dit ook niet.
3.3.
De gangbare betekenis van een relatiebeding is dat dit werknemers verbiedt om na afloop van de arbeidsovereenkomst gedurende een bepaalde periode zaken te doen of contacten te onderhouden met relaties van de ex-werkgever. Niet is in geschil dat partijen een geldig relatiebeding zijn overeengekomen. Als uitgangspunt geldt dat een partij zich moet houden aan wat hij met de andere partij heeft afgesproken.
3.4.
Het relatiebeding is duidelijk: [persoon A] mag tot een jaar nadat zij bij Ecclesia vertrekt, niet werken voor een bedrijf dat in het jaar voor zij vertrekt, klant van Ecclesia was. PP was in het jaar voor [persoon A] per 1 februari 2025 vertrok, klant van Ecclesia. Daar zijn partijen het over eens. [persoon A] heeft getekend voor de afspraak in het relatiebeding. Zij wordt, zeker ook gelet op het hoge niveau waarop zij werkte, geacht te weten wat de afspraak inhoudt en wat de gevolgen daarvan zijn en moet zich in principe ook gewoon aan de afspraak houden. [persoon A] maakt overigens een onderscheid tussen een relatie (dat was PP niet volgens haar) en een klant (dat was PP wel), maar het ontgaat de kantonrechter wat het verschil is.
3.5.
[persoon A] zegt het belang van een relatiebeding te begrijpen maar omdat PP geen klant meer is van Ecclesia, heeft Ecclesia er volgens haar geen belang meer bij haar te houden aan het relatiebeding. De kantonrechter gaat hier niet in mee. Het relatiebeding verbiedt contact met bedrijven die in het jaar voorafgaand aan het vertrek van de werknemer relatie of klant van Ecclesia zijn geweest. PP valt daar hoe dan ook onder. Daarbij komt dat hoe [persoon A] het relatiebeding uitlegt (‘het geldt niet voor ex-klanten’) in de hand kan werken dat erop aan wordt gestuurd dat een klant vertrekt en dat een werknemer daar vervolgens in dienst treedt. Dat kan niet de bedoeling zijn. Of dat in het geval PP- [persoon A] ook zo is gegaan is geen vraag die in dit kort geding voorligt, maar Ecclesia heeft daar wel zo haar gedachten bij.
3.6.
[persoon A] is dus een relatiebeding met Ecclesia aangegaan, PP is een relatie die onder het beding valt en [persoon A] mag op grond van dat beding daar tot 1 februari 2026 niet werken. [persoon A] stelt dat zij dat wel wil en PP ook. Vast staat dat [persoon A] geen toestemming heeft van Ecclesia om bij PP te gaan werken. De vordering van Ecclesia onder 2.4. onder 1 is dan ook toewijsbaar, met de dwangsom die Ecclesia vordert, met een maximum van € 100.000,00. Het is gelet op wat er nu ligt aannemelijk dat de bodemrechter daar ook zo over denkt.
3.7.
[persoon A] voert wat haar belangen betreft te weinig aan om op grond daarvan te kunnen concluderen dat zij onbillijk wordt benadeeld doordat zij niet voor PP kan werken en wel om de volgende redenen. [persoon A] heeft zelf haar arbeidsovereenkomst opgezegd. Zij had zich op dat moment moeten realiseren dat het relatiebeding haar kon belemmeren om bij PP in dienst te treden. Dit is haar ook te kennen gegeven door Ecclesia. Het was niet zo dat [persoon A] geen keus had en genoodzaakt was ander werk te zoeken. Dit blijkt niet uit de overgelegde communicatie althans. [persoon A] wordt door het beding ook niet belemmerd om te werken bij een werkgever waarvoor het relatiebeding niet geldt.
3.8.
Bij het voorgaande wordt betrokken dat [persoon A] in haar brief van 20 december 2024 (zie 2.3.) de indruk wekt dat zij in dienst
treedtbij PP, maar op de zitting antwoordde zij op de vraag of al er een concreet aanbod ligt: ‘Nee’. Daar komt bij dat het, zoals [persoon A] ook vertelde, eigenlijk de bedoeling is dat ze na 1 februari 2025 eerst twee maanden rust neemt om te bedenken wat ze verder wil gaan doen, al dan niet in de verzekeringsbranche, en dat de arbeidsmarkt op dit moment goed is. Omdat indiensttreding bij PP dus kennelijk minder concreet is dan de e-mail van 20 december 2024 doet vermoeden, wordt [persoon A] er naar het oordeel van de kantonrechter evenmin onbillijk door benadeeld dat Ecclesia haar aan het relatiebeding houdt. Bovendien is de duur van het beding niet onredelijk. Verder is van belang dat Ecclesia haar zwaarwegend belang bij nakoming van dit relatiebeding door [persoon A] voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Voor schorsing van het beding, waar [persoon A] in (voorwaardelijke) reconventie om vraagt, is gelet op wat hiervoor is overwogen dan ook geen aanleiding, zodat die vordering niet wordt toegewezen.
3.9.
De vordering [persoon A] ertoe te veroordelen zich aan het relatiebeding te houden wordt niet toegewezen. Dat [persoon A] zich aan het relatiebeding moet houden staat namelijk al in de arbeidsovereenkomst en voor schorsing is zoals gezegd geen sprake.
geheimhoudingsbeding
3.10.
De vordering [persoon A] ertoe te veroordelen zich aan het geheimhoudingsbeding te houden wordt ook niet toegewezen. Dat zij dit moet doen staat al in de arbeidsovereenkomst.
3.11.
Als het zo is dat [persoon A] door het delen van de onder nummer 68 van de dagvaarding genoemde brieven en e-mails het geheimhoudingsbeding heeft geschonden, dan moet zij in principe een boete van € 70.000,00 betalen. Ecclesia stelt echter geen spoedeisend belang bij toewijzing van deze gevorderde boete, anders dan aan [persoon A] laten zien dat dit niet door de beugel kan. Reeds op grond hiervan wordt de vordering niet toegewezen. De kantonrechter gaat ervan uit dat [persoon A] door het feit dat Ecclesia deze vordering instelt begrijpt dat Ecclesia dit hoog opneemt. Of dit verwijt daadwerkelijk moet leiden tot een boete van € 70.000,00 kan aan de bodemrechter worden voorgelegd. De bodemrechter kan dan ook een (eventueel) beroep op matiging van de boete beoordelen.
inloggegevens
3.12.
[persoon A] wordt ertoe veroordeeld de inloggegevens van haar zakelijke telefoon binnen een week na het vonnis schriftelijk aan Hoffmann Bedrijfsrecherche te verstrekken. Heeft Hoffmann de inloggegevens niet op 27 maart 2025, dan moet [persoon A] vanaf die dag een dwangsom betalen van € 2.500,00 voor iedere dag dat zij de inloggegevens niet verstrekt, met een maximum van € 25.000,00. De zakelijke gegevens in die telefoon zijn eigendom van Ecclesia en zij moet daar toegang toe hebben, temeer omdat Ecclesia toelicht waarom zij daar gelet op het onderzoek dat zij laat doen naar het vertrek van PP een (spoedeisend) belang bij heeft. [persoon A] mag ervan uitgaan dat Hoffmann Bedrijfsrecherche, zoals deze ook al heeft aangegeven, geen interesse heeft in de privégegevens van [persoon A] die op de telefoon staan, met deze opmerking dat het wat de contacten tussen [persoon A] en haar partner die in de telefoon staan de vraag is of dit privégesprekken of zakelijke gesprekken zijn.
proceskosten
3.13.
[persoon A] is de in het ongelijk gestelde partij. Zij moet daarom de proceskosten betalen. Die kosten bestaan uit € 144,47 aan kosten voor de dagvaarding, € 135,00 aan griffierecht,
€ 1.086,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 135,00 aan nakosten. Dit is bij elkaar een bedrag van € 1.500,47. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis uitgereikt moet worden door de deurwaarder.
uitvoerbaar bij voorraad
3.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat als deze zaak aan een hogere rechter wordt voorgelegd, in afwachting van de uitspraak van die hogere rechter afgedwongen kan worden dat [persoon A] voldoet aan de veroordelingen in dit vonnis.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
verbiedt [persoon A] om tot 1 februari 2026 bij of voor PP Groep te werken, met een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding en € 1.000,00 voor iedere dag dat die overtreding voortduurt, met een maximum van € 100.000,00;
4.2.
gebiedt [persoon A] om uiterlijk op 26 maart 2025 de inloggegevens van haar zakelijke telefoon schriftelijk aan Hoffmann Bedrijfsrecherche te verstrekken, met een dwangsom van
€ 2.500,00 voor iedere dag vanaf 27 maart 2025 dat zij niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 25.000,00;
4.3.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, aan de kant van Ecclesia begroot op een bedrag van € 1.500,47;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst wat meer of anders in conventie en in reconventie is gevorderd af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.
686