ECLI:NL:RBROT:2025:3586

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
10-030407-23/ 25-001989
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaarschrift tegen de dagvaarding in een strafrechtelijke procedure

Op 10 maart 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam een beslissing genomen op een bezwaarschrift tegen een dagvaarding in een strafrechtelijke procedure. De bezwaarde, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. Jansen, had bezwaar gemaakt tegen de dagvaarding die op 17 januari 2025 was betekend. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging wegens schending van het vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelde dat er geen concrete toezeggingen waren gedaan door het OM over het moment van verdere vervolging, en dat de procedure ex artikel 182 Sv niet volledig doorlopen hoeft te zijn voordat het OM een beslissing kan nemen. De rechtbank benadrukte dat de bevoegdheidsverdeling tussen de bijzondere raadkamer en de zittingsrechter niet in de weg staat aan de vervolging. De rechtbank heeft het bezwaarschrift ongegrond verklaard, omdat de bezwaarde niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op een uitstel van de dagvaarding. De rechtbank concludeerde dat er voldoende ernstige bezwaren tegen de bezwaarde bestaan en dat de belangenafweging door het OM niet in strijd was met de beginselen van een goede procesorde. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, waarbij de bezwaarde niet in raadkamer aanwezig was, maar zijn belangen waren vertegenwoordigd door zijn advocaat. De rechtbank heeft de zaak in besloten raadkamer behandeld en de beslissing is op 10 maart 2025 gegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam
parketnummer : 10-030407-23
raadkamernummer : 25-001989
datum : 10 maart 2025
Beslissing van de meervoudige kamer op het bezwaar op grond van artikel 262 Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[naam bezwaarde 1] , bezwaarde,

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[postbusnummer] , [plaats] ( [land] ),
mr. M. Jansen, advocaat te Rotterdam.

Procedure

De officier van justitie heeft de bezwaarde op 17 januari 2025 gedagvaard voor een (regie)zitting van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank op 21 maart 2025.
Namens de bezwaarde heeft de advocaat op 23 januari 2025 een bezwaarschrift ingediend tegen deze dagvaarding.
De rechter-commissaris heeft op 28 januari 2025 schriftelijk beslist op eerder door de verdediging ingediende onderzoekswensen in het kader van het tegen de bezwaarde ingestelde strafrechtelijk onderzoek.
Namens de bezwaarde heeft de advocaat op 10 februari 2025 een bezwaarschrift ingediend tegen de beslissing van de rechter-commissaris, voor zover de onderzoekswensen daarbij zijn afgewezen. Dit bezwaarschrift zal separaat van de onderhavige procedure op 21 maart 2025 door de rechtbank worden behandeld, ofwel in besloten meervoudige raadkamer, ofwel tijdens de reeds genoemde (openbare) regiezitting.
Het Openbaar Ministerie heeft zijn standpunt op het bezwaarschrift tegen de dagvaarding op 5 maart 2025 schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft het bezwaarschrift tegen de dagvaarding op 10 maart 2025 in besloten raadkamer behandeld. Daarbij zijn de gemachtigd advocaat van de bezwaarde en de officieren van justitie, mrs. [persoon A] en [persoon A] op zitting gehoord. De bezwaarde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
Het bezwaarschrift tegen de dagvaarding is in raadkamer gelijktijdig behandeld met het (inhoudelijk identieke) bezwaarschrift van [naam bezwaarde 2] (raadkamernummer 25-001990), ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigd advocaat mr. K. Blonk.

Bezwaar

Namens de bezwaarde is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging wegens schending van het vertrouwensbeginsel. De officier van justitie heeft per e-mail van 4 april 2024 de verdediging verzocht om eventuele onderzoekswensen in het kader van een procedure ex artikel 182 Sv in te dienen bij de rechter-commissaris. De verdediging heeft naar aanleiding daarvan op 1 mei 2024 onderzoekswensen ingediend en heeft op verzoek van de rechter-commissaris op 21 november 2024 gereageerd op het schriftelijk standpunt hierbij van de officier van justitie.
De verdediging mocht er in het licht van het ingezette onderzoekstraject op vertrouwen dat door de officier van justitie niet gedagvaard zou worden voordat deze procedure geheel zou zijn doorlopen. Door de afloop van deze procedure niet af te wachten, kon het Openbaar Ministerie geen valide vervolgingsbeslissing nemen en is de verdediging het recht ontnomen om na aanvullend onderzoek hierop invloed te kunnen uitoefenen. Reeds uit het grote aantal onderzoekswensen dat door de rechter-commissaris is toegewezen, blijkt dat geen sprake is van een evenwichtig opsporingsonderzoek. Door de bezwaarde in dit stadium van het onderzoek te dagvaarden, is zijn verdedigingsbelang geschaad en heeft de officier van justitie gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde. Ook is sprake van een schending van het recht op een eerlijk proces, zoals vastgelegd in artikel 6 EVRM.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat dagvaarding van de bezwaarde in dit stadium van het onderzoek geen enkele meerwaarde heeft en zelfs schadelijk kan zijn. Het aanbrengen van de zaak op een openbare terechtzitting zal leiden tot veel media-aandacht en kan langs die weg de nog te horen getuigen beïnvloeden. Daarbij bestaat potentieel risico voor de veiligheid van de bezwaarde, bijvoorbeeld in de vorm van ontvoering en/of afpersing. Ook door deze omstandigheden wordt het verdedigingsbelang ernstig geschaad. Door het Openbaar Ministerie aangevoerde belangen kunnen de vervolgingsbeslissing mede daarom op dit moment niet dragen.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie heeft het standpunt ingenomen dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard. Op basis van het procesdossier bestaan voldoende ernstige bezwaren tegen de bezwaarde en van een onevenwichtig onderzoek is geen sprake. De bezwaarde is in de gelegenheid gesteld om, met de toezegging dat hij niet zou worden aangehouden en onder tijdelijke opheffing van de internationale signalering, naar Nederland te reizen om te worden gehoord en om zijn DNA af te staan. Dit voorstel en ook het aanbod tot overleg over mogelijke procesafspraken is door de verdediging afgewezen. Er is geen sprake van het lichtvaardig overgaan tot vervolging. Evenmin is sprake van een schending van het vertrouwensbeginsel naar aanleiding van het lopende traject ex artikel 182 Sv, noch van andere gronden op basis waarvan de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging.

Beoordeling

Bevoegdheid
De rechtbank is bevoegd van het onderhavige bezwaarschrift kennis te nemen. Het betreft een bezwaarschrift ter zake van een door de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam uitgebrachte dagvaarding om voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank te verschijnen.
Ontvankelijkheid
De dagvaarding is op 17 januari 2025 op de bij de wet voorgeschreven wijze betekend. Het bezwaarschrift is tijdig ingediend binnen de in artikel 262, eerste lid, Sv genoemde termijn. De bezwaarde is ontvankelijk in zijn bezwaarschrift.
Inhoudelijke beoordeling van het bezwaarschrift
De rechtbank dient te beoordelen of de verdediging er in redelijkheid op mocht vertrouwen dat de officier van justitie niet zou overgaan tot dagvaarding van de bezwaarde voordat definitief zou zijn beslist op de bij de rechter-commissaris ingediende onderzoekswensen en zonder dat de resultaten van het nog te verrichten onderzoek beschikbaar zouden zijn. Voor zover de rechtbank dit standpunt niet volgt, is voorts gesteld dat sprake is van een onevenwichtig opsporingsonderzoek dat, in het licht van hierbij verder door de verdediging aangevoerde omstandigheden, de vervolgingsbeslissing in dit stadium van de procedure niet kan dragen.
De toetsing door de rechtbank van een vervolgingsbeslissing van de officier van justitie naar aanleiding van een bezwaarschrift op grond artikel 262 Sv is beperkt. Het doel van de bezwaarschriftprocedure is om evident kansloze vervolgingen te weren. De rechterlijke toetsing beperkt zich tot de haalbaarheid van de vervolging. De opportuniteit van de vervolging wordt in beginsel niet door de rechtbank beoordeeld. De vervolgingsbeslissing kan echter wél aan de hand van de beginselen van een goede procesorde door de rechtbank worden beoordeeld. Tot die beginselen behoort het vertrouwensbeginsel en ook het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging, waaronder wordt verstaan dat de in aanmerking komende belangen door de officier van justitie behoorlijk tegen elkaar moeten worden afgewogen. De rechterlijke toetsing van die belangenafweging geschiedt terughoudend, in aanmerking genomen de grote beleidsvrijheid die de officier van justitie op grond van artikel 167 Sv heeft bij het nemen van beslissingen omtrent de vervolging. In beginsel dient de rechter die beleidsvrijheid te respecteren. Slechts in het geval dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn, is sprake van een vervolgingsbeslissing die in strijd is met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.
Met betrekking tot het beroep op het vertrouwensbeginsel ziet de rechtbank in het mailbericht van 4 april 2024 van de toenmalige zaaksofficier van justitie geen concrete toezeggingen over het moment waarop over verdere vervolging van de bezwaarde zou worden beslist. De door de verdediging aangehaalde jurisprudentie acht de rechtbank op dit punt daarom niet vergelijkbaar. De bezwaarde heeft er in de gegeven omstandigheden dus niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat hij niet zou worden vervolgd. Hoewel met de verdediging wordt gesignaleerd dat de huidige zaaksofficier van justitie na overname van de zaak bij dagvaarding van de bezwaarde kennelijk geen aanleiding heeft gezien om een beslissing van de rechter-commissaris op de ingediende onderzoekswensen af te wachten, kan daarmee als zodanig niet worden gesproken van een schending van de hiervoor bedoelde algemene beginselen. Voor zover op het moment van dagvaarding al sprake was van een schending van de goede procesorde, stelt de rechtbank voorts vast dat de rechter-commissaris inmiddels op 28 januari 2025 op de ingediende onderzoekswensen heeft beslist en een aanzienlijk deel daarvan heeft toegewezen.
Naar aanleiding van de toelichting op het bezwaar door de verdediging ter zitting benadrukt de rechtbank dat ook uit het systeem van de wet niet kan worden afgeleid dat een eenmaal ingezette procedure ex artikel 182 Sv volledig doorlopen en uitgevoerd dient te zijn voordat de officier van justitie een beslissing kan nemen over verdere vervolging van een verdachte. De rechtbank verwijst in dit verband naar het ook door de officier van justitie aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 3 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:505), waarin de bevoegdheidsverdeling tussen de bijzondere raadkamer en de zittingsrechter wordt besproken. De verdediging heeft het recht om invloed op de vervolgingsbeslissing uit te oefenen door voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting, nieuw en ander onderzoeksmateriaal te presenteren via de weg van artikel 182 Sv. Dit recht staat er echter niet aan in de weg dat het Openbaar Ministerie ook voordat deze procedure is afgerond, tot vervolging kan overgaan. Van een schending van het recht op een eerlijk proces is onder de door de verdediging aangevoerde omstandigheden dan ook geen sprake.
De omstandigheid dat dagvaarding van de bezwaarde volgens de verdediging op dit moment niet noodzakelijk is en ook niet in het belang van het verder uit te voeren onderzoek, kan evenmin leiden tot niet-ontvankelijkheid. Uit hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd bij haar vervolgingsbeslissing volgt niet dat deze beslissing in redelijkheid niet genomen mocht worden. Ook op basis van de beschikking van de rechter-commissaris van 28 januari 2025 ziet de rechtbank geen indicaties dat sprake zou zijn van een gebrekkig en onevenwichtig onderzoek, zoals door de verdediging is gesteld, op basis waarvan geen valide vervolgingsbeslissing mogelijk was. De enkele omstandigheid dat binnen een complex en omvangrijk opsporingsonderzoek een groot aantal onderzoekswensen, getoetst aan het verdedigingsbelang is toegewezen, biedt naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor deze conclusie. Op basis van de thans beschikbare bevindingen bij het opsporingsonderzoek acht de rechtbank niet hoogst onaannemelijk dat de strafrechter, later oordelend, het ten laste gelegde geheel of ten dele bewezen zal verklaren, zodat ook daarin geen aanleiding wordt gevonden voor een gegrondverklaring van het bezwaarschrift.
De door de verdediging aangevoerde bezwaren tegen een openbare behandeling van de zaak in dit stadium van de procedure, leiden niet tot een andere conclusie. De rechtbank verwijst in dit verband naar de wettelijke mogelijkheden om met een concrete onderbouwing aan de zittingsrechter nadere verzoeken te doen in het belang van het onderzoek.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter,
en mrs. S.W.H. Bootsma en L.W.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. van Beek, griffier.
De jongste rechter is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.