In deze zaak vordert de Vereniging van Eigenaars (VvE) dat gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van achterstallige VvE-bijdragen. De VvE stelt dat gedaagden maandelijks een bijdrage verschuldigd zijn op basis van hun lidmaatschap. De eis in de hoofdzaak wordt toegewezen, waarbij gedaagden gezamenlijk € 295,96 moeten betalen, inclusief wettelijke rente. Daarnaast worden de toekomstige VvE-bijdragen tot het einde van het boekjaar toegewezen, omdat de hoogte van deze bijdragen nog niet is vastgesteld. Gedaagde 1 heeft gedaagde 2 in vrijwaring opgeroepen, waarbij hij eist dat gedaagde 2 hem vergoedt voor betalingen aan de VvE. Ook deze vordering wordt toegewezen, omdat gedaagden een afspraak hadden gemaakt over de betaling van de VvE-bijdragen. De proceskosten worden aan gedaagden opgelegd, omdat zij grotendeels ongelijk krijgen. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.