Op 12 maart 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een verzoekster uit Rotterdam en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De zaak betreft een verzoek om vergoeding van proceskosten op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 15 juni 2022 was opgelegd. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 5 oktober 2022, heeft verzoekster op 3 mei 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de heffingsambtenaar op haar bezwaar.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat de heffingsambtenaar niet aan verzoekster is tegemoetgekomen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een tegemoetkoming door de heffingsambtenaar na het indienen van het beroep. Verzoekster had verzocht om te bepalen dat de heffingsambtenaar een dwangsom had verbeurd, maar de rechtbank verklaarde zich onbevoegd om hierover te oordelen. De uitspraak werd gedaan zonder zitting en is openbaar uitgesproken.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet in de proceskosten kan worden veroordeeld, omdat er geen tegemoetkoming heeft plaatsgevonden. De beslissing is genomen door rechter Ferwerda, in aanwezigheid van griffier Ben Larbi, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.