ECLI:NL:RBROT:2025:3517

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
10/306313-22 en 10/117861-23 (gevoegd ttz)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Vrijspraak brandstichting en mishandeling. Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling en handel in softdrugs.

Op 4 maart 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 2006, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling en handel in softdrugs. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde brandstichting en mishandeling, omdat deze feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. Echter, de rechtbank heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en handel in softdrugs. De feiten vonden plaats in de periode van 28 oktober 2022 tot en met 7 mei 2023. De verdachte heeft op 28 oktober 2022 een slachtoffer meermalen in het gezicht gestompt en in de zij getrapt, wat leidde tot zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast is bij de verdachte een hoeveelheid softdrugs aangetroffen, wat leidde tot de bewezenverklaring van de handel in softdrugs. De rechtbank heeft de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd van 45 dagen, met een taakstraf van 60 uren. Tevens is er een schadevergoeding van €2.423,00 aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een vermindering van de op te leggen straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Parketnummers: 10/306313-22 en 10/117861-23 (gevoegd ttz)
Datum uitspraak: 4 maart 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] , [postcode] [plaats] ,
raadsvrouw mr. D.J. Troost, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 18 februari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. D. ter Laak, heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder parketnummer 10/306313-22 onder 2 ten laste gelegde en het onder parketnummer 10/117861-23 onder 1 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/306313-22 onder 1 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 10/117861-23 onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 45 dagen, met aftrek
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder parketnummer 10/306313-22 onder 2 ten laste gelegde (mishandeling van [getuige 1] ) en het onder parketnummer 10/117861-23 onder 1 ten laste gelegde (brandstichting) niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering parketnummer 10/306313-22 feit 1 primair
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde, nu op basis van het dossier niet zonder twijfel kan worden geconcludeerd dat het de verdachte is geweest die de klappen heeft uitgedeeld. Aan de herkenning door aangever [slachtoffer] en [getuige 1] kan niet veel waarde worden gehecht, omdat zij zijn beïnvloed door elkaar en door anderen. De belastende verklaring van [getuige 2] is evenmin betrouwbaar. Direct na het voorval heeft deze getuige immers de [getuige 3] , die niet op de verdachte lijkt, aangewezen als degene die heeft geslagen. De verklaring van [getuige 3] is evident gekleurd, nu hij hierbij zelf uit de problemen wil blijven.
4.2.2.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat de verdachte in de avond van 28 oktober 2022 bij de Albert Heijn in [plaats] ter plaatse was. De verdachte heeft erkend dat hij één van de personen is op de camerabeelden van de Albert Heijn van die bewuste avond. Uit de camerabeelden volgt dat de groep jongeren, waarvan de verdachte deel uitmaakt, omstreeks 21:25 uur bij de Albert Heijn vertrekt. [getuige 2] verklaart dat hij omstreeks 21:27 uur een groep jongeren uit de richting van de Albert Heijn de Marslaan ziet oplopen. Dit betreft de straat waar even later het geweldsincident plaatsvindt. [getuige 2] herkent één van de jongens uit die groep als de [verdachte] . Bij het bekijken van de camerabeelden van Albert Heijn wordt de verdachte door aangever [slachtoffer] herkend als de jongen die hem heeft mishandeld. Ook [getuige 1] herkent de verdachte als de persoon die aangever [slachtoffer] heeft geslagen, mede op basis van specifieke kenmerken van zijn jas: een jas met op de achterkant in witte letters de tekst Banlieue. Er zijn ook geen aanwijzingen dat daarbij sprake is van beïnvloeding, zoals de verdediging stelt, nu [getuige 1] dit signalement ook direct na het incident aan de politie heeft opgegeven.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen is dat het de verdachte is geweest die de aangever die avond tweemaal heeft gestompt en in zijn zij heeft getrapt. Hierdoor heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht de onder parketnummer 10/306313-22 onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewijswaardering parketnummer 10/117861-23 feit 2
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde handel in softdrugs. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte in de ten laste gelegde periode daadwerkelijk heeft gehandeld in softdrugs. Ten aanzien van het bezit van softdrugs heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en overweegt hiertoe het volgende.
Op 7 mei 2023 wordt bij de fouillering van de verdachte een hoeveelheid van in totaal 44,6 gram softdrugs aangetroffen in zijn nektasje. De softdrugs is verpakt in diverse gripzakjes. Daarnaast wordt een bedrag van € 230,00 aan bankbiljetten bij hem aangetroffen. In de telefoon van de verdachte worden diverse (chat)gesprekken aangetroffen waarin onder meer wordt gesproken over softdrugs en geldbedragen die diverse partijen schuldig zijn aan de verdachte. Ook wordt er in de telefoon van de verdachte een notitie gevonden met een zogeheten “poflijst”. De verklaring van de verdachte, dat de softdrugs enkel voor eigen gebruik waren bedoeld, vindt de rechtbank gelet op het voorgaande niet geloofwaardig. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode van 22 augustus 2022 tot en met 7 mei 2023 heeft gehandeld in softdrugs.
4.3.3.
Conclusie
Het onder parketnummer 10/117861-23 onder 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/306313-22 onder 1 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 10/117861-23 onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
parketnummer 10/306313-22 onder 1 primair
hij op 28 oktober 2022 te [plaats] , gemeente Molenlanden
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet die [slachtoffer]
meermalen,
- in het gezicht heeft gestompt en in de zij heeft getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
parketnummer 10/117861-23 onder 2
hij in de periode van 22 augustus 2022 tot en met 7 mei 2023
te [plaats] , gemeente Molenlanden, in Nederland,
heeft verkocht
,afgeleverd en vervoerd,
een hoeveelheid van ongeveer 20,4 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj
en
een hoeveelheid van ongeveer 24,2 gram hennep, zijnde hennep
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
parketnummer 10/306313-22 onder 1 primair
poging tot zware mishandeling
parketnummer 10/117861-23 onder 2
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op zestienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Het slachtoffer is door de verdachte meermalen in het gezicht gestompt en tegen het lichaam getrapt. Hierdoor heeft het slachtoffer fors letsel opgelopen: een breuk in de bovenkaak en neus, een scheur in de mondhoek en een bloeduitstorting op het achterhoofd. Ook vertoonden zijn tanden een standsafwijking. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding en de verklaring van het slachtoffer ter zitting is gebleken dat het geweldsincident veel negatieve gevolgen voor het slachtoffer heeft gehad en dat hij hier (psychisch) nog steeds last van heeft.
Daarnaast heeft de verdachte gedurende een periode van ruim acht maanden in softdrugs gehandeld. Door het dealen van (soft)drugs wordt de handel in en het gebruik van verdovende middelen in stand gehouden. Verdachte is hiermee mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die door het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Daarbij is van belang dat drugs schadelijk zijn voor de (volks)gezondheid en dat de handel in drugs schade en overlast voor de samenleving veroorzaakt. Verdachte heeft dit, met de handel in verdovende middelen, mede in stand gehouden. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
14 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Psycholoog [psycholoog]heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
4 oktober 2023. Hieruit blijkt dat de verdachte zijn medewerking aan het psychologisch onderzoek heeft geweigerd.
De Raad voor de Kinderbeschermingheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 11 juni 2024. De Raad adviseert het opleggen van een taakstraf in de vorm van een werkstraf. Er zijn beschermende factoren die de kans op herhaling verlagen. De verdachte heeft een betrokken ouder die voldoende zicht heeft op zijn ontwikkeling. De verdachte heeft een fulltime baan en heeft een positieve vrijetijdsbesteding. Verder zijn er geen zorgen over de persoonlijke ontwikkeling van de verdachte.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming westheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 9 december 2024. Uit dit rapport volgt onder meer dat de verdachte zich aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis in mei 2023 is hij niet meer met politie in aanraking gekomen. De verdachte geeft aan geen hulpverlening nodig te hebben.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportages.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank in deze zaak rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn die hier fors is overschreden. Bij de berechting van een jeugdstrafzaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De verdachte is in de onderhavige zaken op respectievelijk 23 november 2022 en 7 mei 2023 in verzekering gesteld. Tussen de data van inverzekeringstelling en de datum van het eindvonnis ligt een periode van respectievelijk 27 maanden en 21 maanden. Er is daarmee in beide gevoegde zaken sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Gelet op al hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt de rechtbank tot oplegging van een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarbij het onvoorwaardelijke strafdeel gelijk is aan de duur van het voorarrest. Aan het voorwaardelijke strafdeel wordt de algemene voorwaarde verbonden. Dit dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van na te noemen duur opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen softdrugs te onttrekken aan het verkeer en het in beslaggenomen geldbedrag verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het geldbedrag dat bij de verdachte is aangetroffen inkomsten van zijn werk betreft en daarom aan hem moet worden teruggegeven.
8.3.
Beoordeling
Gelet op het onder parketnummer 10/117861-23 onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit (kort gezegd handel in softdrugs) en de omstandigheden waaronder het bedrag is aangetroffen, kan worden aangenomen dat het geldbedrag geheel of grotendeels door middel van dit strafbare feit is verkregen. Dat het geld uit arbeid afkomstig is, is ook helemaal niet onderbouwd. Het in beslag genomen geldbedrag van € 230,00 zal worden verbeurd verklaard.
De in beslag genomen softdrugs zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.

9.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer] (hierna: benadeelde partij), ter zake van het onder parketnummer 10/306313-22 onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 808,00 aan materiële schade en een bedrag van € 3.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en geheel kan worden toegewezen.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak van het onder parketnummer 10/306313-22 onder 1 ten laste gelegde. Subsidiair is verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren voor zover de vordering ziet op het ‘opsouperen’ van het eigen risico en de schade aan de kapotte jas, omdat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Er is door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd dat hij het volledige eigen risico heeft betaald voor zorgkosten die verband houden met dit voorval. Het ontbreekt aan (financiële) onderbouwing met betrekking tot de medische (be)handelingen die de benadeelde partij heeft ondergaan. Ook de schade aan de jas en de waarde van de jas zijn niet onderbouwd. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is verzocht om de vordering vast te stellen op een bedrag van € 2.000,00, onder verwijzing naar vergelijkbare jurisprudentie.
9.3.
Beoordeling
Materiële schade
De rechtbank zal een deel van de gevorderde materiële schadevergoeding toewijzen: de kosten van huishoudelijke hulp van
€ 368,00, de niet-vergoede medische kosten van
€ 15,00en de schade door de kapotte jas van
€ 40,00. De benadeelde partij heeft deze schadeposten voldoende feitelijk onderbouwd en de verdediging heeft dit deel van de vordering niet of onvoldoende gemotiveerd betwist.
De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering voor zover die betrekking heeft op het eigen risico van de zorgverzekering van het jaar 2022 van € 385,00. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de verdediging, heeft de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd dat het eigen risico van dat jaar volledig is opgesoupeerd voor de zorgkosten die verband houden met het bewezenverklaarde feit. Dit deel van de vordering kan, indien gewenst, bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Vast is ook komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij is tweemaal hard in het gezicht gestompt en vervolgens in zijn zij getrapt. Hierdoor is bij de benadeelde partij fysiek letsel ontstaan: een standsafwijking van de voortanden, een botbreuk in de bovenkaak en de neus, een scheur in de mondhoek en een bloeduitstorting op het achterhoofd, waarvoor hij medisch is behandeld. Uit de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding en de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat het bewezenverklaarde feit ook veel psychische gevolgen voor de benadeelde partij heeft gehad. Gelet op het voorgaande zal de immateriële schadevergoeding naar billijkheid worden vastgesteld op
€ 2.000,00, zodat de vordering tot dit bedrag wordt toegewezen. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar uitspraken in vergelijkbare zaken. De benadeelde partij zal voor het resterende deel niet-ontvankelijk worden verklaard. Hij kan dit deel van de vordering, indien gewenst, bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 28 oktober 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer] een schadevergoeding betalen van
€ 2.423,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 13a van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 10/306313-22 onder 2 en onder parketnummer 10/117861-23 onder 1 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 10/306313-22 onder 1 primair en onder parketnummer 10/117861-23 onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 45 (vijfenveertig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van hierna te melden voorwaarde;
stelt de
proeftijdvast op
1 (één) jaaronder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen;
bepaalt dat de vervangende jeugddetentie ten uitvoer kan worden gelegd als vervangende hechtenis, indien de veroordeelde bij aanvang van de eventuele tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 2 (parketnummer 10/117861-23):
 Geld (Biljetten, 13 stuks, totale hoeveelheid: € 230,00)
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • Hennep (9 stuks, totale hoeveelheid: 24,2 gram);
  • Hashish (9 stuks, totale hoeveelheid: 20,4 gram);
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, de voorlopige hechtenis is bij eerdere beslissing geschorst;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 2.423,00 (zegge: tweeduizend vierhonderddrieëntwintig euro), bestaande uit € 423,00 aan materiële schade en
€ 2.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen
€ 2.423,00(hoofdsom,
zegge: tweeduizend vierhonderddrieëntwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.J. Loorbach, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. I. Bouter en Ü. Gümüş, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Spaans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 maart 2025.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
parketnummer 10/117861-23
1
hij op of omstreeks 7 mei 2023 te [plaats] , gemeente Molenlanden
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning, gelegen aan de [adres 2] ,
door de voordeur en/of meterkast en/of een gaspijp in/van deze woning in brand te steken,
al dan niet door (nog onbekend gebleven) brandend materiaal de woning in te gooien,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking te brengen met deze voordeur en/of meterkast en/of gaspijp, althans met (een) brandbare stof(fen) in deze woning
en/of
meermalen, althans eenmaal, open vuur in aanraking te brengen met een zogenaamde molotovcocktail en/of (vervolgens) (daarbij) voornoemde brandende molotovcocktail bij bovengenoemde woning naar binnen te gooien ten gevolge waarvan een voordeur en/of een meterkast en/of een gaspijp en/of (een werkblad in, althans een of meer goederen in) de keuken en/of een of meer (andere) goederen in voornoemde woning, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval aldaar brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in dit pand aanwezige goederen en/of voor de naastgelegen en/of belendende panden/percelen (althans de aldaar aanwezige goederen),
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de belendende/naastgelegen panden/percelen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar, althans gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2
hij in of omstreeks de periode van 22 augustus 2022 tot en met 7 mei 2023
te [plaats] , gemeente Molenlanden, althans in Nederland,
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van ongeveer 20,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj
en/of
een hoeveelheid van ongeveer 24,2 gram, in elk geval een hoeveelheid hennep, zijnde hennep
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
parketnummer 10/306313-22
1
hij op of omstreeks 28 oktober 2022 te [plaats] , gemeente Molenlanden
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
- in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of
- in/op/tegen de zij en/of het lichaam heeft geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 oktober 2022 te [plaats] , gemeente Molenlanden
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
meermalen, althans eenmaal,
- in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan en/of te stompen en/of
- in/op/tegen de zij en/of het lichaam te schoppen en/of te trappen;
2
hij op of omstreeks 28 oktober 2022 te [plaats] , gemeente Molenlanden
[getuige 1] heeft mishandeld
door die [getuige 1] in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan en/of te stompen.