Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 20 september 2024, met bijlagen;
- het antwoord;
- de repliek, met bijlagen;
- de dupliek, met bijlage.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 januari 2025, gaat het om een huurgeschil tussen [eiseres], vertegenwoordigd door mr. S. Bos, en [gedaagde], die zelf procedeert. [gedaagde] huurde van september 2021 tot en met maart 2024 een bedrijfspand van [eiseres] voor een huurprijs van € 1.210,- per maand. Tijdens de coronaperiode kreeg [gedaagde] uitstel van betaling voor een deel van de huur, waardoor hij slechts € 786,50 per maand hoefde te betalen. Na afloop van deze periode ontstond er een huurachterstand van € 11.192,50, inclusief een contractuele boeterente van € 300,- per maand die [eiseres] eiste, evenals buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] de huurachterstand moest betalen, maar dat de gevorderde boete niet cumulatief mocht worden berekend. De kantonrechter wees de boete toe tot een bedrag van € 5.700,- en wees de gevorderde handelsrente af. De buitengerechtelijke incassokosten werden toegewezen, omdat aan de voorwaarden voor vergoeding was voldaan. De proceskosten werden ook aan [gedaagde] opgelegd, omdat hij grotendeels ongelijk kreeg in de procedure.
Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [eiseres] het vonnis onmiddellijk kon uitvoeren, zelfs als [gedaagde] in hoger beroep ging. De kantonrechter benadrukte dat [gedaagde] contact kon opnemen met de gemachtigde van [eiseres] voor een mogelijke betalingsregeling, maar dat deze niet in het vonnis kon worden vastgesteld zonder toestemming van [eiseres].