ECLI:NL:RBROT:2025:3498

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
ROT 22/80 en ROT 23/618
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van documenten in bestuursrechtelijke procedures met betrekking tot Wob-verzoeken

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 12 maart 2025, met zaaknummers ROT 22/80 en ROT 23/618, zijn de beroepen van eiser tegen de (gedeeltelijke) weigering van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om documenten openbaar te maken, gegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte geen onderscheid heeft gemaakt tussen advieswerkzaamheden en het voeren van procedures door advocaten. De rechtbank benadrukt dat zittingen in bezwaar en beroep in beginsel openbaar zijn en dat de namen van advocaten die partijen vertegenwoordigen, openbaar moeten zijn. De rechtbank stelt vast dat de minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van deze advocaten zwaarder weegt dan het algemeen belang van openbaarheid. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat veel van de op de facturen beschreven werkzaamheden algemeen van aard zijn en dat het openbaar maken hiervan de concurrentiepositie van de advocatenkantoren niet schaadt. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de minister op om opnieuw te beslissen op de bezwaarschriften van eiser, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 22/80 en ROT 23/618

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 maart 2025 in de zaken tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder (hierna: de minister), gemachtigden: mr. A. Aydogdu, mr. L. Bouwman en mr. G.M.E. van Lochem.
Als derde-partijen nemen aan de zaken deel:
[advocatenkantoor 1] ,gemachtigde: mr. M.B.M. Kaaij,
[advocatenkantoor 2] ,gemachtigden: mr. B. Metselaar en mr. B. Vis,
het Huis voor Klokkenluiders,gemachtigden: mr. A. Holtland en mr. J. van Es,
[advocatenkantoor 3], gemachtigde: mr. R. Jeninga.

Inleiding

1. In deze procedure beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de (gedeeltelijke) weigering documenten openbaar te maken.
Zaak 22/80
1.1.
Bij besluit van 19 maart 2021 heeft de minister in totaal vier documenten (gedeeltelijk) openbaar gemaakt. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij het bestreden besluit van 25 november 2021 heeft de minister het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en een aantal aanvullende documenten (gedeeltelijk) openbaar gemaakt.
Zaak 23/618
1.3.
Bij deelbesluit 1 van 11 oktober 2021 heeft de minister in totaal 36 documenten (gedeeltelijk) openbaar gemaakt.
1.4.
Bij deelbesluit 2 van 9 november 2021 heeft de minister in totaal 93 documenten (gedeeltelijk) openbaar gemaakt.
1.5.
Bij het bestreden besluit van 15 november 2022 heeft de minister de bezwaren van eiser tegen de deelbesluiten 1 en 2 gegrond verklaard en een aantal aanvullende documenten (gedeeltelijk) openbaar gemaakt.
Beide zaken
1.6.
De minister heeft voor beide zaken een verweerschrift ingediend.
1.7.
Het Huis voor Klokkenluiders, [advocatenkantoor 2] en [advocatenkantoor 3] hebben een zienswijze ingediend.
1.8.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 januari 2025 gezamenlijk op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van de minister, de gemachtigden van het Huis voor Klokkenluiders en de gemachtigde van [advocatenkantoor 3] .

Totstandkoming van de besluiten

Zaak 22/80
2.1.
Eiser heeft op 27 december 2020 verzocht om openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) van alle bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (hierna: het ministerie) berustende informatie over door het Huis voor Klokkenluiders ingeschakelde juridische dienstverlening van een of meer advocaten, waaronder maar niet beperkt tot alle opdrachtbevestigingen en andere documenten met omschrijvingen van de opdrachten, procedures en de opgedragen werkzaamheden, en alle facturen met beschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden en de opdrachten en procedures in welke kader die werkzaamheden werden uitgevoerd, en de in totaal, per factuur, per procedure en per opdracht in rekening gebrachte bedragen over de periode van 1 juli 2018 t/m heden.
2.2.
Bij het besluit van 19 maart 2021 op het verzoek heeft de minister een viertal documenten openbaar gemaakt met inachtneming van de uitzonderingsgronden ‘eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer’ en ‘onevenredige benadeling’ uit de Wob. Het gaat om een drietal overzichten van facturen en een overzicht van verslagen van gesprekken tussen het ministerie en het Huis voor Klokkenluiders.
Zaak 23/618
2.3.
Omdat eiser zich niet kon vinden in de door de minister gehanteerde reikwijdte van zijn Wob-verzoek van 27 december 2020, heeft hij op 11 juni 2021 een nieuw Wob-verzoek ingediend waarbij hij zijn eerdere Wob-verzoek heeft aangevuld.
2.4.
.4. De minister heeft bij de deelbesluiten van 11 oktober 2021 en 9 november 2021 op dit verzoek beslist.
Het deelbesluit 1 van 11 oktober 2021 ziet op informatie over de juridische dienstverlening van advocatenkantoor [advocatenkantoor 2] . De minister heeft besloten tot (gedeeltelijke) openbaarmaking van de 36 aangetroffen documenten, met inachtneming van de uitzonderingsgronden ‘vertrouwelijk verstrekte bedrijfs- en fabricagegegevens’, ‘eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer’ en ‘het voorkomen van onevenredige benadeling’ uit de Wob.
Het deelbesluit 2 van 9 november 2021 ziet op informatie over juridische dienstverlening door advocaten van een negental advocatenkantoren. De minister heeft besloten tot (gedeeltelijke) openbaarmaking van de 93 aangetroffen documenten, met inachtneming van de uitzonderingsgronden ‘vertrouwelijk verstrekte bedrijfs- en fabricagegegevens’, ‘eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer’, ‘het voorkomen van onevenredige benadeling’ en ‘persoonlijke beleidsopvattingen bestemd voor intern beraad’ uit de Wob.

De standpunten van partijen

3.1.
In het bestreden besluit van 25 november 2021 (behorende bij zaak 22/80) heeft de minister verwezen naar de deelbesluiten in zaak 23/618 van 11 oktober 2021 en 9 november 2021 en de daarbij openbaar gemaakte documenten. De minister stelt dat er verder geen stukken zijn die binnen de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen. Daarbij wijst de minister op de zelfstandige positie van het Huis voor Klokkenluiders.
Wat betreft de openbaar gemaakte overzichten 1 tot en met 3 blijft de minister bij het standpunt dat de hierin opgenomen persoonsgegevens in het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer niet openbaar gemaakt hoeven worden, omdat het persoonsgegevens betreft van personen die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden. Ten onrechte is ook de uitzonderingsgrond van ‘voorkomen van onevenredige benadeling’ aan het niet verstrekken van deze persoonsgegevens ten grondslag gelegd.
Ten aanzien van document 4 stelt de minister zich op het standpunt dat ook hier persoonsgegevens niet openbaar gemaakt hoeven worden in het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Daarnaast stelt de minister dat informatie over het aantal lopende procedures en juridische kwalificaties niet openbaar gemaakt hoeft te worden, omdat deze informatie de procespositie van het Huis voor Klokkenluiders zou kunnen schaden. Tot slot stelt de minister dat overleg tussen het ministerie en het Huis voor Klokkenluiders aangemerkt kan worden als intern beraad. De persoonlijke beleidsopvattingen uit deze verslagen hoeven daarom niet openbaar gemaakt te worden.
3.2.
In het bestreden besluit van 15 november 2022 (behorende bij zaak 23/618) heeft de minister 38 documenten die na een hernieuwde zoekslag zijn aangetroffen en de 13 brondocumenten behorende bij document 93 alsnog (gedeeltelijk) openbaar gemaakt. In dit besluit is getoetst aan de Wet open overheid (hierna: Woo). De eerdere toegepaste uitzonderingsgronden uit de Wob heeft de minister vertaald naar de uitzonderingsgronden van de Woo. De minister blijft in het bestreden besluit bij zijn standpunt dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen het openbaar maken van de persoonsgegevens van ambtenaren en advocaten die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden. Ook stelt de minister dat op goede gronden gebruik is gemaakt van de uitzonderingsgrond inzake concurrentiegevoelige bedrijfsgegevens.
Wat betreft document 93 volgt de minister eiser door de brondocumenten openbaar te maken met uitzondering van hierin opgenomen persoonsgegevens en persoonlijke beleidsopvattingen bestemd voor intern beraad en informatie die het goed functioneren van de Staat in gevaar brengt.
De minister stelt zich verder op het standpunt dat alle aangetroffen documenten (gedeeltelijk) openbaar zijn gemaakt en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er meer documenten zijn. Tot slot heeft de minister, ondanks uitdrukkelijk verzoek van eiser, geweigerd de persoonsgegevens van eiser openbaar te maken vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap en gelet op de zorgplicht van de werkgever.
4. Eiser voert aan dat het niet aannemelijk is dat er niet meer documenten zijn. Het ministerie moet over meer informatie beschikken die ziet op het uitoefenen door de minister van controle op de rechtmatigheid van de uitgaven van het Huis voor Klokkenluiders. Ook is het aannemelijk dat er stukken zijn waarin het Huis voor Klokkenluiders is bevraagd over het inschakelen van [advocatenkantoor 2] . Eiser wijst er verder op dat er bij document 1, behorende bij het deelbesluit van 11 oktober 2021, en de documenten 81 en 84 behorende bij het deelbesluit van 9 november 20221, één of meerdere pagina’s ontbreken.
Eiser kan zich daarnaast niet vinden in de wijze waarop de minister toepassing heeft gegeven aan de uitzonderingsgronden. Samenvattend voert eiser aan dat de minister niet deugdelijk en draagkrachtig heeft gemotiveerd dat de belangen ter eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het voorkomen van onevenredige benadeling aan de orde zijn en in dit geval zwaarder wegen dan het algemeen belang van openbaarmaking.
Tot slot heeft eiser in zijn gronden van beroep aangegeven zich niet te kunnen vinden in de wijze waarop in de primaire en de bezwaarfase gebruik is gemaakt van de zienswijzeprocedure en de op de zaak betrekking hebbende stukken.

Beoordeling door de rechtbank

5.1.
De rechtbank stelt voorop dat de bestreden besluiten in de zaken 22/80 en 23/618 op dezelfde documenten zien. Daarom heeft de rechtbank ervoor gekozen om beide zaken, in onderlinge samenhang bezien, gezamenlijk te beoordelen. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiser of de minister op goede gronden heeft geweigerd documenten of delen van documenten openbaar te maken. Daarbij wordt opgemerkt dat eiser zijn beroepsgronden over vermoedelijke belangenverstrengeling en oneigenlijk gebruik van de zienswijze en over op de zaak betrekking hebbende stukken ter zitting heeft ingetrokken. De rechtbank zal die gronden dus niet bespreken.
5.2.
De minister heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de stukken waarin gedeeltes zijn weggelakt wel volledig aan de rechtbank overgelegd en daarbij vermeld dat alleen de rechtbank die ongelakte versies mag zien. Eiser is daarmee akkoord gegaan.
5.3.
Op 1 mei 2022 is de Woo (Staatsblad 2021, 499), zoals gewijzigd bij de Wijzigingswet Woo (Staatsblad 2021, 500) in werking getreden. Artikel 10.1. van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Omdat beide procedures op dezelfde onderwerpen en documenten zien, terwijl het meest recente bestreden besluit na 1 mei 2022 is genomen, zal de rechtbank uitsluitend de Woo toepassen. Eisers beroepsgronden die nog zijn gericht op het toepassen van bepalingen uit de Wob zal de rechtbank opvatten als gericht tegen de toepassing van bepalingen uit de Woo die de minister daarvoor in de plaats heeft gesteld.
5.4.
Voor een weergave van de toepasselijke (wettelijke) bepalingen verwijst de rechtbank naar de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
De zoekslag en ontbrekende documenten
6.1.
Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat documenten niet of niet meer onder hem berusten en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie onder meer de uitspraak van 6 november 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3713), in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat toch meer en andere documenten dan verstrekt zijn of gemotiveerd zijn geweigerd onder dat bestuursorgaan berusten.
6.2.
In het verweerschrift van 20 december 2024 heeft de minister toegelicht hoe is gezocht naar documenten die onder de reikwijdte van de Wob-verzoeken van eiser vallen. Aangegeven is waar er is gezocht en op welke termen. In beroep heeft de minister nog één nieuw document aangetroffen. Dit document zal de minister alsnog openbaar maken. In zoverre slaagt de beroepsgrond van eiser. Voor het overige ziet de rechtbank, gelet op de toelichting die de minister heeft gegeven over de wijze van het zoeken van documenten, in wat eiser aanvoert geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid en/of volledigheid van het door de minister verrichte onderzoek.
6.3.
De minister heeft in het verweerschrift, in aanvulling op het bestreden besluit van
25 november 2021, ook nader uitgelegd hoe de controle op de financiële huishouding van het Huis voor Klokkenluiders is ingericht en op welke wijze de facturen worden betaald.
De rechtbank volgt deze uitleg van de minister en acht het daarom geloofwaardig dat de minister niet beschikt over (meer) stukken met betrekking tot het inschakelen van [advocatenkantoor 2] en evenmin beschikt over de (op het oog) ontbrekende pagina’s van de door eiser genoemde facturen. Voor zover eiser stelt dat de werkwijze die de minister hanteert niet in overeenstemming is met de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen wordt opgemerkt dat de wijze waarop de minister het declaratieproces heeft ingericht en hoe de minister toeziet op de financiële huishouding van het Huis voor Klokkenluiders, in deze procedure niet ter beoordeling staan.
Toepassing van de uitzonderingsgronden uit de Woo
7. De rechtbank zal nu per documentsoort beoordelen of de minister op juiste wijze en voldoende gemotiveerd toepassing heeft gegeven aan de uitzonderingsgronden.
De facturen en bijbehorende e-mailberichten.
Het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
8. Op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo, blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Op grond van deze uitzonderingsgrond heeft de minister geweigerd de namen en andere persoonsgegevens van advocaten en medewerkers van het ministerie en het Huis voor Klokkenluiders openbaar te maken.
8.1.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 17 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2915) overwogen dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen openbaarmaking van namen van medewerkers die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, tenzij de indiener van het desbetreffende verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt.
8.2.
De rechtbank volgt het standpunt van de minister dat de advocaten van wie de namen op de facturen voorkomen wat betreft hun werkzaamheden in het kader van advisering aan, in dit geval, het Huis voor Klokkenluiders, niet in het kader van hun functie in de openbaarheid zijn getreden. Het verrichten van advies- en ondersteunende werkzaamheden is niet naar buiten gericht en enkel bestemd voor de opdrachtgever. De namen en andere persoonsgegevens van advocaten zoals handtekeningen, e-mailadressen of delen hiervan, telefoonnummers of delen hiervan, die herleidbaar zijn tot personen heeft de minister dan ook niet hoeven openbaren. Dat geldt, behoudens wat onder 8.4. wordt overwogen, ook voor de persoonsgegevens van medewerkers van het ministerie en het Huis voor Klokkenluiders voor zover deze op de facturen en bijbehorende e-mailberichten voorkomen. Zij treden evenmin uit hoofde van hun functie in de openbaarheid. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat het belang van de openbaarheid hier zwaarder weegt. De minister heeft in het bestreden besluit dan ook kunnen volstaan met de algemene motivering dat de weggelakte persoonsgegevens toebehoren aan personen die niet wegens hun functie in het openbaar treden en dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich daarom tegen openbaarmaking van deze gegevens verzet.
8.3.
Voor werkzaamheden verricht door de advocaten die zijn gerelateerd aan het voeren van procedures geldt het voorgaande niet. De minister heeft ten onrechte geen onderscheid gemaakt in advieswerkzaamheden en het voeren van procedures. Zittingen in zowel bezwaar als (hoger) beroep zijn in beginsel openbaar. In de uitspraken van de rechtbanken en de Afdeling staat ook vermeld welke advocaat voor een partij is verschenen. De advocaten die het Huis voor Klokkenluiders tijdens een procedure hebben vertegenwoordigd zijn dan ook vanwege hun functie in de openbaarheid getreden. De minister heeft zich daarom niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van deze advocaten dient te prevaleren boven het algemeen belang van openbaarheid. Dat betekent dat de minister de namen van deze advocaten, voor zover deze op de facturen voorkomen, dan ook ten onrechte niet openbaar heeft gemaakt. De minister zal dit alsnog moeten doen.
8.4.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat een groot aantal van de facturen is gericht aan [persoon A] . Hier is in elk geval sprake van bij de facturen afkomstig van RWV advocaten (de documenten 2, 3 en 67-74), [advocatenkantoor 3] (de documenten 7, 25-64 en 86-92) en [advocatenkantoor 4] (de documenten 21-24) behorende bij het deelbesluit van 9 november 2021. Ook in de e-mailberichten komt deze naam enkele malen voor. Nu deze persoon deel uitmaakt van het bestuur van het Huis voor Klokkenluiders en in die hoedanigheid in de openbaarheid treedt, heeft de minister ook deze naam ten onrechte niet openbaar gemaakt. De minister zal deze informatie alsnog openbaar moeten maken.
8.5.
Uit het voorgaande volgt dat eisers beroepsgrond slaagt voor zover dit ziet op de advocaten die werkzaamheden gerelateerd aan het voeren van procedures hebben uitgevoerd en voor wat betreft het niet openbaar maken van de naam van een bestuurslid van het Huis voor Klokkenluiders. In rechtsoverweging 12 zal de rechtbank uitleggen wat hiervan de gevolgen zijn.
De bescherming van concurrentiegevoelige bedrijfsgegevens
9. Op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder f, van de Woo, blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van bescherming van concurrentiegevoelige bedrijfsgegevens. De minister heeft, zo begrijpt de rechtbank, deze uitzonderingsgrond toegepast voor wat betreft het niet openbaar maken van de beschrijvingen van werkzaamheden, de te bestede uren en de uurtarieven.
Voor wat betreft de dossier- en declaratienummers heeft de minister in het verweerschrift van 20 december 2024 aangegeven deze gegevens bij een nader te nemen besluit alsnog openbaar te zullen maken. In zoverre slaagt de beroepsgrond van eiser.
9.1.
De minister heeft dus geweigerd de beschrijvingen van de werkzaamheden openbaar te maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat voor al deze werkzaamheden geldt dat inzicht wordt verkregen in gehanteerde methodieken en bedrijfsstrategieën van de betreffende advocatenkantoren. Het had op de weg van de minister gelegen om per werkzaamheid af te wegen of hier sprake van is. De rechtbank acht hiertoe van belang dat een groot deel van de op de facturen beschreven werkzaamheden (zeer) algemeen van aard is. Het gaat daarbij om werkzaamheden waarvan het voor een ieder voorstelbaar is dat advocaten dit doen, bijvoorbeeld het opstellen van brieven, stukken en het voeren van telefoongesprekken. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien dat het openbaar maken van deze algemeen gebruikelijke en gangbare werkzaamheden de concurrentiepositie van de betreffende advocatenkantoren schaadt, temeer nu de tarieven en de bestede tijd niet openbaar zijn gemaakt. De minister heeft zich ten aanzien van deze werkzaamheden niet op het standpunt kunnen stellen dat het belang van het beschermen van concurrentiegevoelige gegevens zwaarder weegt dan het algemeen belang van openbaarheid. Ook hiervoor geldt dat de minister de informatie over (zeer) algemene werkzaamheden alsnog openbaar moet maken.
9.2.
Voor wat betreft de meer concreet beschreven werkzaamheden gericht op de aard van de zaak is het wel voorstelbaar dat het openbaar maken van deze werkzaamheden de concurrentiepositie van de advocatenkantoren schaadt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien uit de werkomschrijving kan worden afgeleid welke concrete juridische stappen (mogelijk) worden genomen en/of waar het onderzoek/advies zich op richt. Het is echter in de eerste plaats aan de minister dit per afzonderlijke beschrijving te motiveren.
9.3.
De rechtbank wijst er volledigheidshalve op dat eiser de weigering de bestede uren en uurtarieven en de bankrekening- en IBAN-nummers openbaar te maken niet heeft bestreden. In rechtsoverweging 9 is al opgemerkt dat de minister toegezegd heeft de dossier- en declaratienummers alsnog openbaar te maken. Voor zover de minister heeft bedoeld ten aanzien van de weigering om de omschrijvingen van het onderwerp van de factuur openbaar te maken ook de uitzonderingsgrond uit artikel 5.1, tweede lid, onder f, van de Woo toe te passen, verwijst de rechtbank naar wat hierna in rechtsoverwegingen 10.1. wordt overwogen.
9.4.
Uit het voorgaande volgt dat eisers beroep slaagt voor zover deze is gericht tegen de weigering de beschrijvingen van de werkzaamheden openbaar te maken en het niet openbaar maken van de dossier- en declaratienummers. Ook hierover zal de rechtbank in rechtsoverweging 12 uitleggen welke gevolgen dit met zich brengt.
Het belang van het goed functioneren van de Staat, andere publieksrechtelijke lichamen of bestuursorganen.
10. Op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder i, van de Woo, blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het goed functioneren van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen.
De minister heeft deze uitzonderingsgrond toegepast voor wat betreft het niet openbaar maken van (korte) omschrijvingen van het onderwerp van de facturen en eisers eigen persoonsgegevens.
10.1.
De minister heeft bij het besluit van 19 maart 2021 op eisers Wob-verzoek van 27 december 2020 overzichten van de facturen afkomstig van [advocatenkantoor 2] over de jaren 2019 en 2020 en een overzicht van de facturen van [advocatenkantoor 5] over het jaar 2019 openbaar gemaakt. Met deze factuuroverzichten is in de kolommen ‘omschrijvingsregel en/of ‘omschrijving’ informatie openbaar gemaakt die ook vermeld staat als onderwerp op enkele facturen achter ‘inzake’. De minister heeft er desondanks voor gekozen deze informatie op de facturen zelf weg te lakken. Het gaat daarbij om de documenten 5, 10-12, 14 en 20 behorend bij het deelbesluit van 11 oktober 2021 en de documenten 6, 7, en 9-19 behorend bij het deelbesluit van 9 november 2021. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze reeds openbaar gemaakte informatie op de facturen alsnog gelakt moet worden. De rechtbank volgt het standpunt van de minister dat al deze informatie tezamen bezien inzicht geeft in de concurrentiepositie en/of de procespositie van het Huis voor Klokkenluiders niet. Dit inzicht kan immers ook verkregen worden door de facturen te koppelen aan de factuuroverzichten.
10.2.
Voor zover op deze facturen persoonsgegevens van eiser staan, is de rechtbank van oordeel dat de minister niet heeft kunnen weigeren deze persoonsgegevens (initialen) openbaar te maken. Deze persoonsgegevens staan op de facturen direct achter de omschrijving van de procedure. Zoals onder 10.1. overwogen is deze informatie al openbaar gemaakt met de factuuroverzichten. Hoewel dit niet geldt voor eisers persoonsgegevens, is met de wel openbaar gemaakte omschrijvingen in combinatie met de data en overige openbaar gemaakte gegevens op de facturen duidelijk dat het gaat om procedures van eiser. De rechtbank volgt daarom niet het standpunt van de minister dat de procespositie van het Huis voor Klokkenluiders wordt geschaad door het openbaar maken van eisers persoonsgegevens op de facturen. Bovendien heeft eiser zelf verzocht om zijn eigen gegevens openbaar te maken, zodat niet valt in te zien waarom de zorgplicht van de Staat jegens eiser als ex-werknemer van het Huis voor Klokkenluiders aan openbaarmaking in de weg zou staan.
10.3.
De minister heeft ook in de documenten 25-66, 80, 81, en 83-92 geweigerd de onderwerpen van de facturen openbaar te maken. Het gaat in die documenten om de omschrijvingen behorende bij ‘betreft’, ‘zaaknaam’, ‘omschrijving’ dan wel ‘inzake’. Anders dan in de onder 10.1. genoemde documenten is deze informatie niet al eerder openbaar gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich hier daarom wel op het standpunt kunnen stellen dat informatie over het onderwerp van de facturen in samenhang bezien met de wel openbaar gemaakte informatie op de facturen inzicht verschaft in de procespositie van het Huis voor Klokkenluiders. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het belang van openbaarmaking van deze gegevens niet opweegt tegen het belang bij het goed functioneren van het Huis voor Klokkenluiders en heeft in zoverre op goede gronden toepassing gegeven aan de uitzonderingsgrond uit artikel 5.1, tweede lid, onder i, van de Woo.
10.4.
Uit het voorgaande volgt dat deze beroepsgrond gedeeltelijk slaagt.
Document 93
11. Document 93, behorend bij het deelbesluit van 9 november 2021, is een weergave van gespreksverslagen tussen het Huis voor Klokkenluiders en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De minister heeft geweigerd namen van ambtenaren en bepaalde passages die zien op de uitgaven in lopende procedures en de begroting van het Huis voor Klokkenluiders openbaar te maken.
Het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
11.1.
De minister heeft in document 93 en de onderliggende documenten op goede gronden toepassing gegeven aan de uitzonderingsgrond uit artikel 5.1., tweede lid, onder e, van de Woo, door de persoonsgegevens van bepaalde medewerkers van het Huis voor Klokkenluiders en het Ministerie niet openbaar te maken. De minister stelt op goede gronden dat de betrokken ambtenaren niet wegens hun functie in de openbaarheid treden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het belang van de openbaarheid hier zwaarder weegt. Daarbij wordt opgemerkt dat de persoonsgegevens van de bestuursleden van het Huis voor Klokkenluiders wel openbaar zijn gemaakt, omdat zij een publieke functie vervullen. Het is verder niet aan de minister om, voor zover deze informatie niet in de documenten is opgenomen, de functies van de betreffende ambtenaren openbaar te maken. Ten aanzien van de namen van de interne afdelingen heeft de minister in het verweerschrift aangegeven deze alsnog openbaar te maken. Op dat punt slaagt het beroep.
Het belang van het goed functioneren van de Staat, andere publieksrechtelijke lichamen of bestuursorganen.
11.2.
De minister heeft in document 93 en de onderliggende documenten op goede gronden toepassing gegevens aan de uitzonderingsgrond uit artikel 5.1, tweede lid, onder i, van de Woo, door bepaalde passages niet openbaar te maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het belang van het goed functioneren van de Staat mogen laten prevaleren boven het belang van openbaarmaking. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de gelakte passages inzicht kunnen bieden in de procespositie van het Huis voor Klokkenluiders en heeft dat belang zwaarder mogen laten wegen dan het belang van openbaarheid.
Persoonlijke beleidsopvattingen bestemd voor intern beraad
11.3.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 5.2., eerste lid, van de Woo niet openbaar gemaakte passages uit document 93 allemaal aan te merken zijn als ambtelijke adviezen, visies, standpunten en overwegingen van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid
.Daarmee is sprake van persoonlijke beleidsopvattingen. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat deze beleidsopvattingen bestemd zijn voor intern beraad. De rechtbank volgt de minister in het standpunt dat het Huis voor Klokkenluiders en het Ministerie een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van de begroting van het Huis. Nu de gelakte passages zien op de begroting heeft de minister terecht toepassing gegeven aan artikel 5.2, eerste lid, van de Woo.
11.4.
De beroepsgronden gericht tegen weigering van integrale openbaarmaking van document 93 slagen niet.

Conclusie en gevolgen

12.1.
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden besluiten verschillende gebreken hebben. De beroepen van eiser zijn dan ook gegrond.
12.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor toepassing van een zogenoemde bestuurlijke lus, omdat zij de kans groot acht dat één of meerdere partijen hoger beroep zal willen instellen. Het toepassen van een bestuurlijke lus kan dan nodeloos vertragend uitpakken, terwijl een nieuw besluit in hoger beroep gelet op artikel 6:19 van de Awb mede kan worden beoordeeld.
12.3.
De rechtbank vernietigt, gelet op de onderlinge samenhang tussen de besluiten, zowel het bestreden besluit van 25 november 2021 als het bestreden besluit van
15 november 2022 en draagt de minister op om opnieuw op de bezwaarschriften van eiser te beslissen. Daarbij dient de minister rekening te houden met alles wat in deze uitspraak is overwogen.
De minister moet in de nieuw te nemen beslissing op de bezwaarschriften in elk geval het volgende doen:
  • het tijdens deze beroepsprocedure alsnog aangetroffen document openbaar maken;
  • de namen van de advocaten, voor zover deze namen op de facturen voorkomen, die betrokken zijn geweest bij het voeren van procedures openbaar maken;
  • de naam van [persoon A] , voor zover deze naam op de facturen en bijbehorende
  • de dossier- en declaratienummers op de facturen openbaar maken;
  • de algemene werkomschrijvingen zoals vermeld op de facturen openbaar maken;
  • nader motiveren waarom de meer concreet geformuleerde werkomschrijvingen zoals vermeld op de facturen niet openbaar gemaakt worden dan wel deze werkomschrijvingen alsnog openbaar maken;
  • de omschrijvingen van het onderwerp van de facturen van de in rechtsoverweging 10.1. genoemde documenten alsnog openbaar maken;
  • de persoonsgegevens van eiser voor zover op de facturen vermeld openbaar maken;
  • de namen van de interne afdelingen voor zover genoemd in de gespreksverslagen openbaar maken.
13. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat de minister het door eiser betaalde griffierecht in zaak 22/80 aan hem vergoedt. In zaak 23/618 is geen griffierecht betaald.
14. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen van eiser gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt de minister op om binnen zes weken opnieuw op eisers bezwaarschriften te beslissen;
  • bepaalt dat de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, voorzitter, en mr. M. Zoethout en
mr. H. Bedee, leden, in aanwezigheid van mr.L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet open overheid:
Artikel 5.1. Uitzonderingen
1. (…)
2. Het openbaar maken van informatie blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
(…)
e.de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
f.de bescherming van andere dan in het eerste lid, onderdeel c, genoemde concurrentiegevoelige bedrijfs- en fabricagegegevens;
(…)
i.het goed functioneren van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen.
Artikel 5.2. Persoonlijke beleidsopvattingen
1. In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Onder persoonlijke beleidsopvattingen worden verstaan ambtelijke adviezen, visies, standpunten en overwegingen ten behoeve van intern beraad, niet zijnde feiten, prognoses, beleidsalternatieven, de gevolgen van een bepaald beleidsalternatief of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter.