ECLI:NL:RBROT:2025:3486

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
C/10/677333 / HA ZA 24-314
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en bewijsopdracht in civiele procedure tussen moeder en gedaagde

In deze civiele procedure, aangespannen door [eiseres] tegen [gedaagde], staat de onrechtmatige daad centraal. [eiseres], de moeder van [naam 1], vordert een bedrag van € 30.020,69 van [gedaagde], die in de periode 2014-2020 een relatie had met [naam 1]. De zaak draait om de vraag of [gedaagde] zonder toestemming van [eiseres] een bedrag van de bankrekening van [naam stichting] heeft overgeboekt naar zijn eigen zakelijke rekening, ITesting.nl. De procedure begon met een dagvaarding op 26 maart 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 21 november 2024. De rechtbank heeft op 12 maart 2025 vonnis gewezen, waarbij [eiseres] is opgedragen te bewijzen dat het geldbedrag aan haar toebehoort en dat er afspraken zijn gemaakt over de overboeking. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van bewijslevering door [eiseres].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/677333 / HA ZA 24-314
Vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. G.P. Dayala te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.O. Bohr te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 26 maart 2024;
  • de door [eiseres] overgelegde (aanvullende) producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • de door [gedaagde] overgelegde (aanvullende) producties;
  • de zittingsagenda d.d. 11 september 2024;
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 21 november 2024;
  • de pleitaantekeningen van mr. Dayala.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is de moeder van [naam 1] (hierna: [naam 1]). [naam 1] heeft in de periode 2014 - 2020 een verhouding gehad met [gedaagde].
2.2.
Per 15 januari 2014 stond op een bij De Surinaamse Bank (DSB) aangehouden bankrekening op naam van [naam stichting] een bedrag van € 30.020,69.
2.3.
[eiseres] is bestuurder van [naam stichting].
2.4.
Een Payment Confirmation van DSB luidt onder meer:
"Transmisson Date
08-06-2017
(...)
32A: Val Date/Curr/Interbnk Settld Amt
Date : 12 JUNE 2017
Currency : EUR – EURO
Amount : 29883,22
(...)
50K: Ordering Customer-Name & Adress
STG [naam stichting]
(...)
59: Beneficiary Customer Name & Addr
\[rekeningnummer 1]
ITESTING.NL
(...)"
2.5.
ITesting.nl is de eenmanszaak van [gedaagde].
2.6.
Op 16 februari 2021 heeft [eiseres] aangifte van verduistering door [gedaagde] gedaan. In het proces-verbaal aangifte is onder meer opgenomen:
"Ik had van mijn vader een perceel geërfd in Suriname.
Rond 2014 had ik dit perceel verkocht voor 30000,00 euro. Ik had de 30000,00 ontvangen op mijn Surinaamse rekening met rekeningnummer: [rekeningnummer 2] [naam stichting].
Rond 2017 had mijn schoonzoon [naam 2] mij geholpen om het bedrag van 30000,00 euro wat op mijn Surinaamse rekening stond over te boeken naar mijn Nederlandse rekening. Ik had [naam 2] toestemming gegeven om online mobielbankieren voor mij te doen. [naam 2] zou het bedrag van 30000,00 euro van mijn Surinaamse rekening overboeken naar mijn Nederlandse rekening. Dat had [naam 2] niet gedaan, ik was er achter gekomen dat [naam 2] de 30000,00 euro had overgeboekt naar zijn zakelijk rekening. Ik had hier geen toestemming voor gegeven. Het enige waar ik toestemming voor had gegeven was het
aanmaken van online bankieren. Ik vertrouwde [naam 2] omdat hij ook al lang een relatie met mijn dochter had.
[naam 2] gaf aan dat hij de 30000,00 euro in een fonds had gestopt zodat er geen belasting af zou gaan. [naam 2] gaf aan dat dit hem veel geld, tijd en moeite had gekost.
Ergens in april 2020 liet [naam 2] niks meer van zich horen aan mijn dochter. Uiteindelijk is de relatie tussen [naam 2] en mijn dochter ook beëindigd. [naam 2] reageerde ook niet meer op onze telefoontjes. Mijn dochter heeft uiteindelijk contact gezocht via de mail. Hierin geeft mijn dochter aan dat hij de 30000,00 euro moet terug storten. Hier reageert [naam 2] ook op dat hij nog over het geld beschikt en dat
hij dit gaat terug betalen. Dit email contact is in mei geweest (…).
Op 2 juni 2020 ontving mijn dochter een mail van [naam 2]. Hierin gaf hij aan dat hij in contact was met een accountant. [naam 2] gaf aan dat na september het bedrag van zijn zakelijke rekening gehaald kon worden. Graag wil ik een kopie van het email gesprek als bijlage bij dit proces-verbaal voegen.
Op 17 september 2020 was het geld nog steeds niet terug. Hierop heeft mijn dochter weer een mail gestuurd. Op deze mail heeft [naam 2] nooit meer gereageerd.
(...)"
2.7.
ITesting.nl heeft een factuur (nr. 2017.05-QUA12352) met datum 16 mei 2017 (uiterste betaaldatum: 21 juni 2017) aan [naam stichting] geadresseerd met de volgende omschrijving:
"Implementatie kosten van:
- Aanschaf auto en onderhoud € 10.000,00
- Weekendjes weg, Vakanties Aruba & UK concerts € 11.000,00
- Overboekingen tbv achterstanden, verhuizing, verbouwing
en inrichting
€ 6.750,00
Subtotaal € 27.750,00
BTW 21%
€ 5.827,50
Totaal inclusief BTW € 33.577,50"
2.8.
Door [eiseres] is in het geding gebracht een factuur van ITesting.nl (nr. 2017.05-QUA12352) met datum 16 mei 2017 (uiterste betaaldatum: 21 juni 2017) aan [naam stichting] met de volgende omschrijving:
"Ontwerp, Bouw, Test en Implementatie van:
- Workflow Engine € 11.000,00
- BoeteSpecificatie € 7.500,00
- Rekenmodule, inclusief licentie € 9.250,00
- 6 maanden 3th line support
--------------
Subtotaal € 27.750,00
BTW 21%
€ 5.827,50
Totaal inclusief BTW € 33.577,50"
[gedaagde] heeft betwist deze factuur te hebben verzonden.
2.9.
In juni 2017 hebben [gedaagde] en [naam 1] onder meer de volgende e-mails gewisseld:
[gedaagde] aan [naam 1] 8 juni 2017 11:24
“(...) Trouwens had je die e-signer nog gevonden? Ik kon het thuis niet vinden.”
[naam 1] aan [gedaagde] 8 juni 2017 14:39
“(...) Ik had die e-signer gevonden schat het was in de auto in die andere tas van me. Ik heb het geld overgemaakt....pffff het werk echt anders dan die van ABN zeg. Schat bij factuur heb ik 2017.05-QUA12352 Implementatie kosten ingevuld hoor. Gelukkig ging het in een keer goed, je weet ik ben niet goed met deze dingen.”
2.10.
Per e-mail van 8 juni 2017 16:54 heeft [gedaagde] aan zijn belastingadviseur [naam 3] onder meer geschreven:
“Aanstonds wordt er een internationale overboeking (vanuit Suriname) bijgeschreven op mijn zakelijke rekening.
Dit zijn kosten die ik gemaakt heb de afgelopen jaren die nu vereffend worden. Graag meenemen in de halfjaar cijfers tbv omzet belasting.”
2.11.
In juni en juli 2020 hebben [gedaagde] en [naam 1] onder meer de volgende e-mails gewisseld:
[naam 1] aan [gedaagde], 2 juni 2020 10:36
“Wanneer kan je geld aan mij geven ...we hebben het nodig.
Ik hoor van je.”
[naam 1] aan [gedaagde] 6 juli 2020 13:36
“We hebben ongeveer een maand geleden afgesproken dat je maandelijks € 2000,- zou overmaken op mijn rekening.
Ik heb nog steeds niks mogen ontvangen.”
[gedaagde] aan [naam 1] 6 juli 2020 15:48
“Moet je horen ik ben met andere dingen aan mn hoofd.
Mijn opdracht is ingetrokken bij ING.
Ik zorg ervoor dat jij je geld hoe dan ook krijgt.
Maar je gaat geen druk op me leggen over afspraken en weet ik wat....ik weet dat ik je gelden ga overhandigen.....ik zit met heel veel andere dingen aan me hoofd, die zijn mijn shit.”
2.12.
Per brief van 7 mei 2021 heeft (de advocaat van) [eiseres] [gedaagde] gesommeerd haar een bedrag van € 30.0000,00 te betalen.

3.Het geschil

3.1.
De vordering van [eiseres] luidt – zakelijk weergegeven - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen het bedrag van € 30.020,69, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2021 over dit bedrag tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Het verweer van [gedaagde] strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure en in de nakosten.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] legt aan haar vordering tot betaling van een bedrag van € 30.020,69 het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft omstreeks juni 2017 zonder toestemming van [eiseres] een bedrag van € 30.020,69 (hierna: het geldbedrag) van de bankrekening van [naam stichting] bij de DSB overgeboekt naar zijn eigen zakelijke rekening (ITesting.nl), op de wijze als omschreven in het proces-verbaal van aangifte. [gedaagde] heeft zich aldus jegens [eiseres] aan ernstig toerekenbaar verzuim, althans (door wederrechtelijke toeëigening) aan een onrechtmatige daad (verduistering) schuldig gemaakt en is gehouden de schade die [eiseres] dientengevolge heeft geleden te vergoeden.
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat [eiseres] niet in haar vorderingen ontvankelijk is. Ter onderbouwing van dat verweer heeft hij het volgende aangevoerd. De bankrekening waarvan het geldbedrag naar de bankrekening van ITesting.nl is afgeschreven staat op naam van [naam stichting] en niet op naam van [eiseres]. [naam stichting] heeft een eigen rechtspersoonlijkheid. De vordering dient derhalve door [naam stichting] te worden ingesteld.
4.3.
[eiseres] heeft daartegen aangevoerd dat zij vorderingsgerechtigd is, omdat zij eigenaar is van [naam stichting], die stichting op haar naam staat en het bestuur daarvan alleen uit haarzelf bestaat.
4.4.
Een stichting heeft rechtspersoonlijkheid (artikel 2:3 Burgerlijk Wetboek (BW)) en kan daarmee zelfstandig in rechte optreden. Zij wordt daarbij vertegenwoordigd door haar bestuur, maar een bestuurder kan niet op eigen naam namens een stichting optreden. Voor zover [eiseres] zich beroept op vereenzelviging tussen haar en [naam stichting] geldt het volgende. Volgens vaste rechtspraak wordt de leer van vereenzelviging strikt toegepast. Vereenzelviging is alleen mogelijk in uitzonderlijke gevallen. Alleen indien duidelijk is dat degene met volledige zeggenschap over een rechtspersoon heeft beoogd misbruik te maken en heeft gemaakt van het identiteitsverschil tussen hemzelf als natuurlijk persoon en de stichting als rechtspersoon, wordt een beroep op vereenzelviging gehonoreerd. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake.
4.5.
[eiseres] heeft voorts aangevoerd dat het geldbedrag niet aan [naam stichting] toebehoort, maar aan haarzelf. Zij had dat geldbedrag enkel gemakshalve op de DSB bankrekening van [naam stichting] geparkeerd. [gedaagde] heeft dit betwist.
4.6.
Indien vast komt te staan dat het geldbedrag aan [eiseres] toebehoort, dan kan zij in beginsel in rechte aanspraak op maken op (terug)betaling daarvan. Gelet op de hoofdregel van het bewijsrecht (artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) dat de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten, die feiten ook dient te bewijzen, is het aan [eiseres] om haar stelling te bewijzen. Dit bewijs zal [eiseres] worden opgedragen.
4.7.
Indien [eiseres] slaagt in dit bewijs, is zij ontvankelijk in haar vorderingen. Indien [eiseres] niet slaagt in dit bewijs, is zij niet in haar vorderingen ontvankelijk.
4.8.
Gesteld dat [eiseres] slaagt in het vorenstaande bewijs, dan moeten voor toewijzing van haar vorderingen komen vast te staan de stellingen van [eiseres] dat tussen [eiseres] en [gedaagde] is afgesproken dat [gedaagde] het geldbedrag van de DSB-bankrekening van [naam stichting] over zou maken naar een bankrekening van [eiseres] in Nederland en voorts dat hij het geldbedrag in strijd met die afspraken heeft overgemaakt op een niet aan [eiseres] toehorende bankrekening (van ITesting.nl). [gedaagde] heeft deze stellingen gemotiveerd betwist. Hij heeft aangevoerd dat [eiseres] het geldbedrag door [naam 1] aan [gedaagde] heeft laten overmaken ter compensatie van uitgaven die [gedaagde] ten gunste van [eiseres] en [naam 1] heeft gedaan (financiële steun en uitjes/vakanties). Pas nadat de relatie tussen [naam 1] en [gedaagde] in 2020 is verbroken, heeft [eiseres] aanspraak gemaakt op terugbetaling van het geldbedrag. Ook de bewijslast van genoemde stellingen van [eiseres] rust volgens voornoemde hoofregel op [eiseres]. Ook dit bewijs zal [eiseres] worden opgedragen.
4.9.
Indien [eiseres] slaagt in het bewijs van deze stellingen is de vordering tot terugbetaling van het geldbedrag in beginsel toewijsbaar. Indien [eiseres] niet slaagt in dat bewijs, dan liggen de vorderingen van [eiseres] voor afwijzing gereed.
4.10.
In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [eiseres] op te bewijzen dat het geldbedrag aan [eiseres] toebehoort,
5.2.
draagt [eiseres] op te bewijzen dat tussen [eiseres] en [gedaagde] is afgesproken dat [gedaagde] het geldbedrag van de DSB-bankrekening van [naam stichting] over zou maken naar een bankrekening van [eiseres] in Nederland en voorts dat hij het geldbedrag in strijd met die afspraken heeft overgemaakt op een niet aan [eiseres] toehorende bankrekening (van ITesting.nl),
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 26 maart 2025voor uitlating door [eiseres] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.4.
bepaalt dat [eiseres], indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.5.
bepaalt dat [eiseres], indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten en indien mogelijk ook van de getuigen in de maanden april tot en met juli 2025 direct moet opgeven, waarna dag en uur van de getuigenverhoren zullen worden bepaald,
5.6.
bepaalt dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden op de terechtzitting van mr. K.A. Baggerman in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan het Wilhelminaplein 100/125,
5.7.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Baggerman en, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.
[2111/2537]
FORMULIER DATUMBEPALING
Uitspraak: 12 maart 2025
Rechter zitting: mr. K.A. Baggerman
Plaats zitting: gerechtsgebouw
Roldatum opgave verhinderdata: 26 maart 2025
Verhinderdata van april t/m juli 2025
Zittingzaal: groot / klein
Bijstand parketpolitie: ja /
nee
Dienstwagen reserveren: ja /
nee
Wensen ivm griffier:
L.M.M. Fruytier (2111)
Wensen ivm duur zitting: gebruikelijke duur.