ECLI:NL:RBROT:2025:3473

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
10/371548-24, 10/360047-24 en 10/269890-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor afpersing en diefstal met vrijspraak voor het dragen van een keukenmes

Op 14 maart 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1983, die op dat moment preventief gedetineerd was. De verdachte werd beschuldigd van afpersing van een receptiebaliemedewerker van een hotel en diefstal van elektrische stepjes. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank oordeelde dat de afpersing en diefstal bewezen waren, terwijl de verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van het dragen van een keukenmes. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige feiten die een grote impact hadden op de slachtoffers en dat hij, ondanks zijn verslavingsproblematiek, een kans moest krijgen om zijn leven te beteren. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder het hotel en de slachtoffers van de diefstal.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/371548-24, 10/360047-24 en 10/269890-23
Datum uitspraak: 14 maart 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
raadsvrouw mr. R.W. van Zanden, advocaat te Arnhem.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2025.

2.Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. Kort gezegd wordt hij verdacht van een afpersing, een diefstal met braak en het dragen van een keukenmes. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.I.E. de Graaff heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/269890-23 (het dragen van een keukenmes);
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/371548-24 (afpersing) en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/360047-24 (diefstal elektrische stepjes);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dragen van een keukenmes (parketnummer 10/269890-23) niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
De afpersing (parketnummer 10/371548-24) en de diefstal van de elektrische stepjes (parketnummer 10/360047-24) zijn door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat met betrekking tot de diefstal van de stepjes, voor braak geen bewijs voorhanden is.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
10/371548-24
hij, op 14 november 2024 te Rotterdam,
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld een medewerker van Hotel [naam hotel] , genaamd [slachtoffer 1] , heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van in totaal 174 euro), dat aan Hotel [naam hotel] (gevestigd op [adres 1] ), toebehoorde, door:
- de toegangsdeur van het hotel op slot te draaien en vervolgens
- een
op eengasbrander gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer 1] te tonen en voor te houden en vervolgens
- aan die [slachtoffer 1] de dreigende woorden toe te voegen: “geef geld of anders steek ik met deze brander het bedrijf in de fik”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
10/360047-24
hij op 17 september 2024 te Rotterdam,
op een besloten erf waarop een woning stond, te weten aan de [adres 2] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond,
- een elektrische step, merk: SUOTO RGO en
- een elektrische step, merk: Techno, type Pro Elektrische step en
- een elektrische step, merk: Techno, type Pro Elektrische step,
die aan [slachtoffer 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om zich
diewederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
10/371548-24
afpersing;
10/360047-24
diefstal op een besloten erf waarop een woning staat, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing van een receptiebaliemedewerker van het [naam hotel] hotel te Rotterdam. Door te dreigen met geweld heeft hij de receptiebaliemedewerker gedwongen tot afgifte van een geldbedrag. De verdachte had daarbij een op een gasbrander gelijkend voorwerp in zijn hand.
Dergelijke intimiderende feiten kunnen een enorme impact hebben op het slachtoffer zelf, zoals ook blijkt uit het schade-onderbouwingsformulier, en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving in het algemeen versterken.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een diefstal uit de tuin van een woning. Dit is een brutaal feit, dat de bewoners overlast en schade heeft bezorgd en waarmee de verdachte inbreuk heeft gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer. De verdachte heeft met dit handelen bovendien geen respect getoond voor de eigendommen van anderen.
Bij beide feiten heeft de verdachte slechts zijn eigen gewin voor ogen gehouden, met het enkele doel zijn drugsverslaving te kunnen bekostigen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
7 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder veelvuldig is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 februari 2025. Dit rapport houdt kort gezegd het volgende in.
De verdachte heeft de delicten gepleegd onder invloed van cocaïne/crack en om aan geld voor drugs te komen. De verdachte leeft op straat en heeft weinig inkomen en geen dagbesteding. Er is sprake van verslavingsproblematiek en in het verleden werd bij de verdachte een laag begaafd intelligentie niveau en emotieregulatie-problematiek geconstateerd. In het verleden zijn diverse hulpverleningstrajecten mislukt. De verdachte geeft aan weinig vertrouwen te hebben in de hulpverlening gezien zijn ervaringen in het verleden. Hij heeft de hulpverlening ook jarenlang afgehouden. Hij staat nu open voor een klinische opname voor zijn verslavingsproblematiek en wil van daaruit stap voor stap zijn problemen aanpakken.
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog.
De reclassering adviseert tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een opname in een zorginstelling en het meewerken aan middelencontrole.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten en verdachtes strafrechtelijke staat van dienst kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank ook acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdachte heeft op de zitting nogmaals uitvoerig en indringend uitgelegd dat het hem nu menens is zijn leven een andere wending te geven en dat hij nu begrijpt dat hij daar langdurige en intensieve behandeling, ook van zijn achterliggende problemen, voor nodig heeft. Daarbij heeft hij ook zijn spijt betuigd, met name naar het slachtoffer van de afpersing. Hij is bereid om de door de reclassering genoemde voorwaarden na te leven.
Gelet hierop en overeenkomstig het advies van de reclassering vindt de rechtbank dat begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk zijn en dat de verdachte opnieuw een kans moet krijgen om op die wijze van zijn verslavingen af te komen en te stoppen met het plegen van strafbare feiten. Zij vindt de eis van de officier van justitie, die hierin mede voorziet, passend en zal die volgen. Een deel van de voorgenomen straf zal zij dus voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Ingediende vorderingen
De benadeelde partij [naam hotel] Hotel Rotterdam heeft zich in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/371548-24. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.428,45 aan materiële schade.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/371548-24. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.150,- aan immateriële schade.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/360047-24. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.018,- aan materiële schade en een vergoeding van € 150,- aan immateriële schade.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en tevens verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie stelt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] geheel kan worden toegewezen. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam hotel] Hotel heeft zij geconcludeerd tot toewijzing tot een bedrag van € 174,- (het gestolen geldbedrag). Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing tot een bedrag van € 659,- aan materiële schade en € 150,- aan immateriële schade. Voor het overige dienen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard. De toegewezen bedragen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregelen.
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] dient te worden gematigd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam hotel] Hotel stelt de verdediging dat enkel een bedrag van € 174,- (het gestolen geldbedrag) voor vergoeding in aanmerking komt. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] wordt aangevoerd dat de materiële schade ten aanzien van twee stepjes dient te worden gematigd tot de dagwaarde. Ten aanzien van de derde step en de immateriële schade dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, nu de schade niet is onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
Vordering benadeelde partij [naam hotel] Hotel Rotterdam
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit (in de zaak met parketnummer 10/371548-24) rechtstreeks materiële schade is toegebracht, te weten het gestolen geldbedrag van € 174,-. Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen. Ten aanzien van de overige gevorderde schadeposten zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, nu deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd en een nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 november 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit (in de zaak met parketnummer 10/371548-24), rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 november 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit (in de zaak met parketnummer 10/360047-24), rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Nu de vordering enkel is onderbouwd voor twee van de gestolen stepjes, komt slechts dat deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank houdt bij het vaststellen van de schade daarnaast rekening met de afschrijvingskosten en stelt de schade voor de twee stepjes vast op een bedrag van in totaal € 400,-. Voor de overige gevorderde materiële schade en de gevorderde immateriële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, nu deze schade niet is onderbouwd.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 september 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte dient de navolgende bedragen te betalen:
  • aan benadeelde partij [naam hotel] Hotel Rotterdam: € 174,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld;
  • aan benadeelde partij [slachtoffer 1] : € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld;
  • aan benadeelde partij [slachtoffer 2] : € 400,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) wordt (ten aanzien van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 311 en 317 WvSr.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/269890-23 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/371548-24 en het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/360047-24, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 9 (negen) maanden niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij reclassering Leger des Heils op het adres [adres 3] te Rotterdam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde zal zich laten opnemen en verblijven in een nog nader door IFZ/ DIZ te indiceren klinische setting, of soortgelijke forensische instelling, zulks te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zodra er plaats is gevonden in een kliniek. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
3. als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, zal de veroordeelde meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing;
4. de veroordeelde zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol, softdrugs en cocaïne om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [naam hotel] Hotel Rotterdam, te betalen een bedrag van
€ 174,- (zegge: honderdvierenzeventig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [slachtoffer 1] ,te betalen een bedrag van
€ 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
14 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer 1]te betalen
€ 750,- (hoofdsom, zegge: zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 750,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
15 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [slachtoffer 2] ,te betalen een bedrag van € 400,- (zegge: vierhonderd euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer 2]te betalen
€ 400,-(
hoofdsom, zegge: vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 400,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
8 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. H. van den Heuvel en S.W.H. Bootsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
10/371548-24
hij, op of omstreeks 14 november 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/ of bedreiging met geweld een medewerker van Hotel [naam hotel] , genaamd [slachtoffer 1] , heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van in totaal 174 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die medewerker van Hotel [naam hotel] , genaamd [slachtoffer 1] , en/of Hotel [naam hotel] (gevestigd op [adres 1] ), en/of een derde toebehoorde(n), door:- de toegangsdeur van het hotel op slot te draaien en/of (vervolgens)
- een gasbrander, althans een gasbrander gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer 1] te tonen en/of voor te houden en/of (vervolgens)
- aan die [slachtoffer 1] de dreigende woorden toe te voegen: "geef geld of anders steek ik met deze brander het bedrijf in de fik", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
10/360047-24
hij op of omstreeks 17 september 2024 te Rotterdam,
op een besloten erf waarop een woning stond, te weten aan de [adres 2] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond,
- een elektrische step, merk: SUOTO RGO en/of
- een elektrische step, merk: Techno, type Pro Elektrische step en/of
- een elektrische step, merk: Techno, type Pro Elektrische step,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
10/269890-23
hij op of omstreeks 15 oktober 2023 te Rotterdam
een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een keukenmes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.