ECLI:NL:RBROT:2025:3470

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
85/101591-23 en 24/022720
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ex 552a Sv tegen beslag door het Europees Openbaar Ministerie (EOM) met betrekking tot verdenking van omzetbelastingfraude en valsheid in geschrifte

Op 26 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin klagers een beklag hebben ingediend tegen het beslag dat door het Europees Openbaar Ministerie (EOM) was gelegd. Het beklag was gericht tegen de rechtmatigheid van het beslag, dat was gelegd op grond van verdenking van omzetbelastingfraude en valsheid in geschrifte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan misdrijven waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. De rechtbank oordeelde dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag, en dat het verweer van de klagers over de proportionaliteit van het beslag onvoldoende onderbouwd was. Een van de klagers werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de inbeslaggenomen goederen reeds waren geretourneerd. De rechtbank heeft het beklag van de overige klagers ongegrond verklaard, en de beslissing is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam
Parketnummer : 85/101591-23
Raadkamernummer : 24/022720
Datum : 26 februari 2025
Beslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager 1] ,

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] ,
en

[klager 2] .

gevestigd te ( [postcode 1] ) [vestigingsplaats] , [vestigingsadres] ,
en

[klager 3] .

gevestigd te ( [postcode 1] ) [vestigingsplaats] , [vestigingsadres] ,
allen voor deze zaak domicilie kiezende te (8443 CA) Heerenveen, Amelandlaan 181 ten kantore van hun advocaat mr. B.J.B. Boersma,
hierna te noemen: de klagers.

Procedure

Het klaagschrift is op 3 september 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen. Het Europees Openbaar Ministerie (hierna: EOM) heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft hierna op 7 februari 2025 aanvullende stukken ontvangen van de gedelegeerd Europees aanklager mr. E.C. Visser (hierna: de aanklager).
De rechtbank heeft op 12 februari 2025 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld. De rechtbank heeft de aanklager mr. E.C. Visser, de gemachtigde advocaat van de klagers mr. B.J.B. Boersma en de heer [persoon A] namens de klagers op zitting gehoord..
De klagers zijn, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Feiten

Naar aanleiding van een besluit van het EOM is de aanklager een strafrechtelijk onderzoek gestart tegen klagers op verdenking van, kort gezegd, omzetbelastingfraude, te weten het opzettelijk onjuist en/of onvolledig doen van de aangiften omzetbelasting van onder andere [klager 2] , en/of het opmaken en/of gebruiken van valse facturen, alsmede het feitelijk leiding geven aan deze handelingen doordat in het inkooptraject auto's zijn getransformeerd van BTW-auto's naar marge-auto's. Vermoedelijk is er tevens sprake van valse bedrijfsadministraties en deelname aan een criminele organisatie.
Op 19 juni 2023, 28 maart 2024 en 2 april 2024 is beslag gelegd op de volgende voorwerpen:
Voor wat betreft [klager 2] .
- de bankrekeningen bij Rabobank met nummers [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] ;
Voor wat betreft [klager 1]
  • onroerende zaak, adres [adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] (woning);
  • onroerende zaak, adres [adres 2] , [postcode 2] [plaats 1] (appartement);
  • onroerende zaak, [adres 3] [gebouwnummer] (terrein nieuwbouw bedrijvigheid);
  • onroerende zaak, [adres 4] , [postcode 3] [plaats 2] (bedrijvigheid, industrie).
Het beslag is gelegd op grond van artikel 94a Sv krachtens de door de rechter-commissaris op 8 juni 2023 verleende schriftelijke machtiging als bedoeld in artikel 103, eerste lid, Sv.

Standpunt klagers

Het beklag strekt - kort gezegd - tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen en richt zich tegen de tweede beslaglegging van 28 maart 2024. Namens de klagers is aangevoerd dat de machtiging van de rechter-commissaris geen grondslag vormt voor de tweede beslaglegging. Voor het verkrijgen van die machtiging is de rechter-commissaris voorgehouden dat klagers valsheid in geschrifte zouden hebben gepleegd en leiding hebben gegeven aan een criminele organisatie, terwijl deze strafrechtelijke verwijten grotendeels geen stand meer houden. Voorts is er geen sprake van overtreding van artikel 69 lid 2 AWR en is het zeer onwaarschijnlijk dat de rechter aan de klagers een betalingsverplichting zal opleggen ten behoeve van een geldboete. Tot slot kan het beslag niet in stand blijven, omdat het beslag de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit niet kan doorstaan. Het tijdsverloop sinds de beslaglegging en het ontbreken van enig inzicht in de termijn waarbinnen een beslissing in de hoofdzaak redelijkerwijs valt te verwachten, maakt ook dat het disproportioneel is om het beslag voort te laten duren. Het OM handelt ook in strijd met het verbod op détournement de pouvoir.

Standpunt van de aanklager

De aanklager heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag. Daartoe is gesteld dat het onderzoek nog niet is afgerond. Nog niet alle medeverdachten zijn gehoord en nog niet al het materiaal is onderzocht. Op basis van de onderzoeksbevindingen kan geconcludeerd worden dat klagers in ieder geval meermalen opzettelijk een onjuiste aangifte omzetbelasting hebben gedaan en ook valsheid in geschrift hebben gepleegd door margefacturen op te nemen in hun administratie en uit te sturen in plaats van BTW-facturen. Of klager [klager 1] ook onderdeel is geweest van de criminele organisatie moet nog blijken. Het is niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, aan de klagers een geldboete zal opleggen.

Ontvankelijkheid ten aanzien van klager [klager 2] .

Uit de stukken in het raadkamerdossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de inbeslaggenomen goederen ten aanzien van klager [klager 2] V. reeds zijn geretourneerd aan de klager. De klager heeft daarmee geen belang meer bij de behandeling van het beklag. [klager 2] . zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in het beklag.

Beoordeling

Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak te treden.
Bij de beoordeling van een beklag van de klager gericht tegen een beslag op grond van artikel 94a, eerste of tweede lid, Sv dient de rechter eerst te onderzoeken of er ten tijde van zijn beslissing sprake is van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Als er geen sprake is van een dergelijke verdenking moet teruggave worden gelast.
Als er wel sprake is van een dergelijke verdenking moet de rechter onderzoeken of het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een geldboete zal opleggen.
De rechtbank stelt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat het beslag rechtmatig is gelegd. Uit de vorderingen machtiging conservatoir beslag van 7 juni 2023 blijkt dat er sprake is van een verdenking van – kort gezegd – omzetbelastingfraude, valsheid in geschrifte en deelname aan criminele organisatie (de artikelen 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen, 225 lid 1 en 2 en 140 van het Wetboek van Strafrecht).
Op 8 juni 2023 heeft de rechter-commissaris een machtiging verleend tot het leggen van conservatoir beslag zoals vermeld in de vorderingen van de aanklager. De rechtbank stelt vast dat er daarmee een grondslag was voor het leggen van het beslag.
Voorts is er sprake van een verdenking (een redelijk vermoeden van schuld) van – één of meer – misdrijven waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.
De rechtbank acht het daarnaast niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, aan de klagers een geldboete zal opleggen. Het strafvorderlijk belang verzet zich dan ook tegen opheffing van het beslag.
Het verweer dat het beslag niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit, nu door de beslaglegging de mogelijkheid van klagers wordt ontnomen om hun onderneming te drijven, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
Het verweer dat door de verhorende verbalisanten in het tweede verhoor ten opzichte van de verdachten de indruk hebben gevestigd dat slechts artikel 69 AWR nog de grondslag vormt van de verdenking zodat het beslag niet meer kan voortduren, dient eveneens te worden gepasseerd. Ter zitting heeft de aanklager aangegeven dat ook de andere delictsbepalingen nog van toepassing zijn. Op dit moment vormt een dergelijke mededeling van de zijde van de verbalisanten geen basis om vast te stellen dat de aanklager geen vervolgingsrecht meer zou hebben voor de andere genoemde delictsbepalingen.
Het beklag zal dan ook ten aanzien van de klagers [klager 1] en [klager 3] . ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart
de klager [klager 2] . niet-ontvankelijkin het beklag;
- verklaart het beklag
ongegrond voor wat betreft de klagers [klager 3] . en [klager 1] .
Deze beslissing is gegeven door de raadkamer:
mr. G.P. van de Beek, voorzitter,
mrs. H.J. de Kraker en A.M. Borel Rinkes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.
De jongste rechter is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.