ECLI:NL:RBROT:2025:3468

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
AWB - 23 _ 6302
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar inzake aanvraag bijzondere bijstand voor advocaatkosten

In deze zaak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar inzake de aanvraag om bijzondere bijstand voor advocaatkosten. Eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 959,-, welke door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 11 juli 2023 werd afgewezen. Het college verklaarde op 11 september 2023 het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk, omdat eiser geen gronden van bezwaar had ingediend. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, maar ook in dit beroep heeft hij geen gronden aangevoerd tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar. De rechtbank heeft op 14 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser via Teams aanwezig was en de gemachtigde van het college. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren. Eiser heeft niet voldaan aan de vereisten van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht, die stelt dat een bezwaarschrift ten minste de gronden van het bezwaar moet bevatten. Eiser had de gelegenheid om zijn verzuim te herstellen, maar heeft dit nagelaten. Bovendien heeft hij in zijn beroep geen gronden aangevoerd tegen de niet-ontvankelijkverklaring, maar enkel zijn onvrede over het primaire besluit geuit. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding en eiser krijgt zijn griffierecht niet terug. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze mondelinge uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6302
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaar inzake de aanvraag om bijzondere bijstand voor advocaatkosten.
1.1.
Met het besluit van 11 juli 2023 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor advocaatkosten van € 959,- afgewezen.
1.2.
Met het besluit van 11 september 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via Teams) en de gemachtigde van het college.
1.5.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank dient de vraag te beoordelen of het college het bezwaar van eiser in redelijkheid niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. Eiser heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor advocaatkosten. Met het primaire besluit is deze aanvraag afgewezen omdat eiser niet binnen drie maanden na dagtekening van de nota de bijzondere bijstand heeft aangevraagd. Met een e-mail van 24 juli 2023 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Per aangetekende brief van 27 juli 2023, bezorgd op 29 juli 2023, is eiser in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 24 augustus 2023 de gronden van bezwaar in te dienen. Eiser heeft geen gronden ingediend.
4. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat het bezwaarschrift ten minste de gronden van het bezwaar. Het bezwaar kan op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is.
5. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser in zijn beroep geen gronden heeft gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring vanwege het ontbreken van de gronden in bezwaar. Eiser heeft slechts aangevoerd waarom hij het inhoudelijk niet eens is met het primaire besluit. Dit had eiser nu juist moeten aanvoeren in bezwaar. Dit heeft hij echter niet gedaan. Op de zitting heeft eiser nog aangevoerd dat hij leed aan slaapapneu en dat hij een slechte bewindvoerder had. Eiser heeft echter niet met stukken onderbouwd dat hij als gevolg van de slaapapneu en/of zijn bewindvoerder, al dan niet met hulp van anderen, de gronden van bezwaar niet heeft kunnen aanvullen. Ook had eiser met het college contact kunnen opnemen voor verder uitstel van het indienen van zijn gronden. Nu eiser geen omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit volgt dat het hem niet kan worden toegerekend dat hij het verzuim niet uiterlijk op 24 augustus 2023 heeft hersteld, is de rechtbank van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gezien het vorenstaande ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding tot een vergoeding van de proceskosten van eiser en ook krijgt hij zijn griffierecht niet terug.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2025 door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.