ECLI:NL:RBROT:2025:3468
Rechtbank Rotterdam
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar inzake aanvraag bijzondere bijstand voor advocaatkosten
In deze zaak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar inzake de aanvraag om bijzondere bijstand voor advocaatkosten. Eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 959,-, welke door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 11 juli 2023 werd afgewezen. Het college verklaarde op 11 september 2023 het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk, omdat eiser geen gronden van bezwaar had ingediend. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, maar ook in dit beroep heeft hij geen gronden aangevoerd tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar. De rechtbank heeft op 14 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser via Teams aanwezig was en de gemachtigde van het college. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren. Eiser heeft niet voldaan aan de vereisten van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht, die stelt dat een bezwaarschrift ten minste de gronden van het bezwaar moet bevatten. Eiser had de gelegenheid om zijn verzuim te herstellen, maar heeft dit nagelaten. Bovendien heeft hij in zijn beroep geen gronden aangevoerd tegen de niet-ontvankelijkverklaring, maar enkel zijn onvrede over het primaire besluit geuit. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding en eiser krijgt zijn griffierecht niet terug. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze mondelinge uitspraak.