In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een docente, aangeduid als [eiseres], en Stichting iHUB Onderwijs, hierna 'iHUB'. De eiseres had werkzaamheden verricht op basis van een overeenkomst van opdracht, die oorspronkelijk liep tot 31 december 2023 en later was verlengd tot augustus 2024. iHUB heeft de overeenkomst op 12 maart 2024 tussentijds beëindigd, wat leidde tot een geschil over de rechtmatigheid van deze opzegging. Eiseres stelde dat iHUB geen opzegtermijn van een maand in acht had genomen en eiste schadevergoeding van € 5.400,-, alsook een verklaring voor recht dat zij zich niet schuldig had gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag, zoals door iHUB werd gesteld.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat iHUB de overeenkomst niet op de juiste wijze heeft beëindigd, omdat er geen bewijs was dat eiseres zich schuldig had gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag. De rechter oordeelde dat iHUB de overeengekomen opzegtermijn van één maand had moeten respecteren, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 2.400,- aan eiseres. Daarnaast werd iHUB verboden om verdere uitlatingen te doen over grensoverschrijdend gedrag van eiseres, op straffe van een dwangsom. De proceskosten werden toegewezen aan eiseres, die in totaal € 1.792,42 aan kosten vergoed kreeg. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.