In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en meerdere gedaagden over de betaling van achterstallig loon. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.A. Noordam, vorderde een bedrag van € 1.183,83 netto aan loon van de gedaagden, die hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld. De gedaagden, waaronder gedaagde 1, 2 en 3, voerden aan dat zij het loon mochten verrekenen met een lening die aan de eiser zou zijn verstrekt voor studiekosten. De kantonrechter oordeelde echter dat er geen bewijs was voor het bestaan van een lening en dat de gedaagden niet gerechtigd waren om het loon te verrekenen. De kantonrechter wees de vordering van de eiser toe en veroordeelde de gedaagden tot betaling van het achterstallige loon, wettelijke rente, wettelijke verhoging en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het verstrekken van een correcte specificatie van de verschuldigde betalingen. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagden opgelegd, omdat zij ongelijk kregen in deze procedure. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagden onmiddellijk moeten betalen, ook als zij in hoger beroep gaan.