In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam (hierna: SOR) en een gedaagde over de afrekening van servicekosten voor het jaar 2020. De gedaagde huurt een woning van SOR in een complex dat deels eigendom is van SOR en deels van Lelie Zorggroep. De Huurcommissie heeft eerder een uitspraak gedaan over de servicekosten, waarbij de post 'huismeester' op nihil is gesteld vanwege het ontbreken van een urenverantwoording. SOR is het niet eens met deze uitspraak en vraagt de kantonrechter om te beoordelen welk bedrag zij in rekening mocht brengen aan de gedaagde. SOR stelt dat het gaat om een totaalbedrag van € 1.141,10, inclusief een post voor de huismeester van € 116,10.
De gedaagde heeft verweer gevoerd tegen de eis van SOR, met name met betrekking tot de post 'huismeester'. Zij stelt dat de dienst niet is geleverd zoals afgesproken en vindt het gevraagde bedrag te hoog. De kantonrechter heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om nadere stukken in te dienen en heeft vastgesteld dat zij niet meer gebonden zijn aan de uitspraak van de Huurcommissie, omdat de gedaagde tijdig bezwaar heeft gemaakt. De zaak is verwezen naar een rolzitting om SOR de kans te geven om aanvullende bewijsstukken over de aanwezigheid van de huismeester in het complex te overleggen. De kantonrechter heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot de volgende zitting.