In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in een executiegeschil tussen eiseres, de eigenaar van een flatwoning in Amsterdam, en gedaagde, ABN AMRO Bank N.V., de hypotheekhouder. Eiseres heeft een hypothecaire lening afgesloten bij ABN AMRO voor de financiering van haar woning. Op 16 december 2024 heeft ABN AMRO een verzoekschrift ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam om een machtiging te verkrijgen om de woning in beheer te nemen en te ontruimen, wat is toegewezen op 3 februari 2025. De openbare verkoop van de woning was gepland op 6 maart 2025. Eiseres heeft in deze procedure gevorderd dat ABN AMRO wordt verboden om gebruik te maken van haar executiebevoegdheid en de woning openbaar te verkopen, met een dwangsom als sanctie bij overtreding. ABN AMRO heeft de vordering afgewezen en betoogd dat zij bevoegd is om de woning te verkopen vanwege een betalingsachterstand en andere omstandigheden, waaronder het aantreffen van een hennepkwekerij in de woning. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van eiseres bij uitstel van de veiling niet opweegt tegen het belang van ABN AMRO om de woning openbaar te verkopen. De vordering van eiseres is afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten van ABN AMRO, die zijn begroot op € 1.607,00.