ECLI:NL:RBROT:2025:3449

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
C/10/694467 / KG ZA 25-146
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot hertaxatie van de gezamenlijke woning na beëindiging van de relatie

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, hebben partijen, een man en een vrouw, een regeling getroffen over de verkoop van hun gezamenlijke woning na de beëindiging van hun relatie. De man is het niet eens met de door de makelaar, Van Herk, vastgestelde marktwaarde van de woning, die op € 435.000,00 is vastgesteld. Hij verzoekt de vrouw om mee te werken aan een hertaxatie, maar de vrouw weigert dit. De man vordert in deze procedure dat de vrouw de door hem gekozen taxateur de gelegenheid geeft om de woning te taxeren, met de mogelijkheid om de sterke arm in te roepen indien nodig. De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn vordering, althans tot afwijzing ervan.

De voorzieningenrechter overweegt dat de schikking die partijen eerder hebben getroffen, moet worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst. Dit betekent dat beide partijen gebonden zijn aan de door Van Herk vastgestelde taxatiewaarde, tenzij er omstandigheden zijn die deze gebondenheid onaanvaardbaar maken. De man stelt dat de taxatie niet tegen de reële marktwaarde is uitgevoerd en dat de woning voor meer dan € 500.000,00 verkocht zou kunnen worden. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat de man niet kan afdwingen dat er een hertaxatie plaatsvindt, omdat de taxateur in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen en er geen omstandigheden zijn die de gebondenheid van de man aan de schikking onaanvaardbaar maken.

In reconventie vordert de vrouw dat de man zijn persoonlijke eigendommen uit de woning ophaalt, wat hij tot nu toe niet heeft gedaan. De voorzieningenrechter geeft de man een termijn van drie weken om zijn spullen op te halen en legt een dwangsom op voor het geval hij hier niet aan voldoet. De man wordt veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, zowel in conventie als in reconventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/694467 / KG ZA 25-146
Vonnis in kort geding van 12 maart 2025
in de zaak van
[naam man],
wonende te Bergenschenhoek ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. R.W.J.M. te Pas te Rotterdam,
tegen
[naam vrouw],
wonende te Bergschenhoek ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. G.F. van den Ende te Rotterdam.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 februari 2025, met producties 1 t/m 7;
  • de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie, met 2 producties;
  • het bericht van de man van 24 februari 2025, met een bijlage;
  • de mondelinge behandeling op 26 februari 2025;
  • de pleitnota van de man, met producties 8 t/m 13.

2.De feiten

2.1.
Partijen hadden een affectieve relatie en woonden samen, met hun twee kinderen, in de woning gelegen aan de [adres] in Bergschenhoek (hierna: de woning). Partijen zijn, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van de woning.
2.2.
Nadat de relatie was geëindigd, heeft de vrouw bij dagvaarding van 31 december 2024 bij deze rechtbank een kort geding (zaaknummer C/10/691338 / KG ZA 24-1219) jegens de man aanhangig gemaakt. De vrouw vorderde daarin het uitsluitend gebruik en genot van de woning en het bevel aan de man om de woning te verlaten.
Op 10 januari 2025 heeft de mondelinge behandeling in die procedure plaatsgevonden. Partijen hebben toen een schikking getroffen die in een proces-verbaal is vastgelegd. In het proces-verbaal staat:
“(…)
Partijen spreken over de woning aan de [adres] in Bergschenhoek (hierna: de woning) het volgende af:
De woning is gemeenschappelijk eigendom. [naam vrouw] zal [naam man] uitkopen tegen betaling van de helft van de overwaarde.
Partijen zullen gezamenlijk Makelaar Dullink de opdracht geven om de woning te taxeren tegen de reële marktwaarde in onverhuurde staat. Die opdracht zal binnen een week na heden worden gegeven. Beide partijen zullen iemand aanwijzen die, ieder voor zich, bij dc taxatie aanwezig zullen zijn; zij zullen zelf niet aanwezig zijn maar wel voor hun eigen vertegenwoordiger telefonisch bereikbaar zijn. De kosten voor de makelaar worden door partijen door ieder voor de helft gedragen. De door de makelaar getaxeerde waarde geldt als een bindend advies.
(…)
(…)
[naam vrouw] zal er voor zorgen dat de woning is opgeruimd voordat de taxatie plaatsvindt. De woning zal niet geverfd worden voor de taxatie en er vindt ook geen ander onderhoud plaats.
Partijen vragen vonnis voor de overige geschilpunten. (…)”
2.3.
Bij vonnis van 24 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank in voormelde procedure de man bevolen om de woning uiterlijk twee weken na de datum van het vonnis met al zijn persoonlijke eigendommen te verlaten en verlaten te houden.
Verder is in het vonnis een aanpassing van de schikking vastgelegd. Die luidt:
“4.5. De voorzieningenrechter overweegt nog het volgende. Een onderdeel van de door de vrouw en de man tijdens de mondelinge behandeling gemaakte afspraken is dat de woning wordt getaxeerd door Makelaar Dullink. De voorzieningenrechter stelt op basis van een bericht van de advocaat van de man van 15 januari 2025 en telefonisch contact van de griffier met de advocaten van beide partijen vast dat Makelaar Dullink de taxatie niet kan uitvoeren, dat de partijen in plaats daarvan Van Herk Makelaars hebben aangewezen om de taxatie uit te voeren en dat de taxatie is gepland voor 27 januari 2025. Op verzoek van de advocaten legt de voorzieningenrechter dat bij deze in dit vonnis vast.”
2.4.
Op 27 januari 2025 heeft Van Herk Makelaardij (hierna: Van Herk) de taxatie van de woning uitgevoerd in aanwezigheid van de zus van de vrouw en de advocaat van de man. Van Herk heeft het taxatierapport op 31 januari 2025 uitgebracht en daarin de marktwaarde van de woning vastgesteld op € 435.000,00.
2.5.
De man heeft de vrouw verzocht mee te werken aan een hertaxatie van de woning. De vrouw heeft dat geweigerd.
2.6.
De vrouw heeft de man verzocht zijn persoonlijke spullen die zich nog in de woning bevinden op te halen. De man heeft daar geen gehoor aan gegeven.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De man vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vrouw de (door hem gekozen) taxateur de gelegenheid geeft om de gemeenschappelijke woning gelegen aan de [adres] in Bergschenhoek te taxeren, met machtiging om bij de uitvoering van het vonnis de hulp van de sterke arm in te roepen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
3.2.
De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn vordering althans deze af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De vrouw vordert – na eiswijziging ter zitting – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de man te bevelen om uiterlijk 10 dagen na de uitspraak in kort geding zijn persoonlijke eigendommen uit de woning aan de Vierlinghstraat 42 in Bergschenhoek op te halen, met veroordeling van de man tot het betalen van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat hij daarmee in gebreke blijft, en de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2.
De man concludeert tot afwijzing van de vordering en veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
De man is het niet eens met de door Van Herk vastgestelde marktwaarde en wenst een hertaxatie. In geschil is de vraag of de man van de vrouw mag verlangen dat zij daaraan meewerkt.
5.2.
De op 10 januari 2025 getroffen schikking tussen partijen is aan te merken als een vaststellingsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7:900 BW, zodat ieder van partijen jegens de ander gebonden is aan de vaststelling. De schikking is later aangepast in die zin dat partijen Van Herk hebben aangewezen als de makelaar om de woning te taxeren. Voor het overige is de schikking ongewijzigd gebleven. Partijen zijn overeengekomen dat de door Van Herk getaxeerde waarde geldt als een bindend advies. Dat brengt met zich dat partijen gebonden zijn aan de taxatie van Van Herk, tenzij die gebondenheid in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (artikel 7:904 lid 1 BW).
5.3.
De man stelt dat hij recht heeft op een hertaxatie, omdat Van Herk niet heeft getaxeerd tegen de reële marktwaarde. Hij meent dat de woning in de huidige woningmarkt voor meer dan € 500.000,00 verkocht zou kunnen worden en wijst erop dat een vergelijkbare woning in dezelfde straat recentelijk voor € 498.000,00 is verkocht. Volgens de man heeft de taxateur van Van Herk niet gemotiveerd waarom hij dan toch tot een veel lagere waarde van € 435.000,00 is gekomen. Verder heeft de vrouw er met opzet een rommeltje van gemaakt in de woning, kennelijk om de prijs te drukken.
5.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat zij de inhoud van het taxatierapport slechts marginaal mag toetsen. Dat wil zeggen dat moet worden beoordeeld of de taxateur van Van Herk, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
5.5.
Van Herk heeft bij de taxatie de objectkenmerken van de woning vergeleken met die van een drietal referentieobjecten, waaronder het door de man genoemde object dat voor € 498.000,00 is verkocht. Anders dan de man meent, heeft Van Herk het verschil tussen de verkoopprijs van dat object en de marktwaarde van de woning toegelicht. De onderhoudssituatie en de mate van luxe van het object zijn volgens Van Herk namelijk beter. Als toelichting staat:
“Keuken, toilet, badkamer, wand- en vloerafwerking verkeren in betere staat. Tuin is fraaier aangelegd.”De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het betoog van de man dat Van Herk die toelichting nader had moeten onderbouwen. Dat gaat over de subjectieve waardering van de waarneming van de makelaar en dat valt buiten het kader van de marginale toetsing.
5.6.
De stelling van de man, dat de vrouw in de woning er een rommeltje van had gemaakt en daardoor de taxatiewaarde verminderde, vindt geen steun in de foto’s van de woning die in het taxatierapport zijn opgenomen. Bovendien is onderdeel van de schikking dat de vrouw ervoor zorgt dat de woning opgeruimd is voordat de taxatie plaatsvindt. Indien dat niet het geval was, lag het op de weg van de advocaat van de man, die bij de inspectie aanwezig was, om dat kenbaar te maken aan Van Herk. Dat is (blijkbaar) niet gebeurd.
5.7.
Aldus is voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat de taxateur van Van Herk in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen en dat er geen omstandigheden zijn die de gebondenheid van de man aan de schikking naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maken. De conclusie is dat de man een hertaxatie niet kan afdwingen, hij is gebonden aan de taxatiewaarde van € 435.000,00.
5.8.
De vordering wordt dan ook afgewezen.
5.9.
Het uitgangspunt in zaken tussen ex-partners is dat de proceskosten worden gecompenseerd. In het onderhavige geval, waarin de man niet meewerkt aan de tenuitvoerlegging van een schikking tussen partijen en daarmee de vrouw onnodig op kosten jaagt, ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. De man wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de vrouw veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- griffierecht € 331,00
- salaris advocaat € 715,00
- nakosten
€ 278,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.324,00

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
In het vonnis van 24 januari 2025 is de man veroordeeld om de woning te verlaten met al zijn persoonlijke eigendommen, en verlaten te houden. Vast staat dat de man daar geen gevolg aan heeft gegeven. Er staan nog persoonlijke spullen van hem in de woning en de schuur; de man heeft na de taxatie aangekondigd dat hij weer in de woning wenst(e) te trekken, wat in strijd is met het vonnis. In dat kader is het al voorgekomen dat hij de tuin heeft betreden en heeft geëist om toegang te krijgen tot de woning. Op grond van het vonnis is de man verplicht om zijn spullen uit de woning (daaronder valt de schuur) te verwijderen. Dat de man, zoals hij stelt, geen woonruimte of bergruimte heeft en daarom niet in de gelegenheid is om de spullen op te halen, is geen steekhoudend argument. Niet valt in te zien waarom hij geen (externe) opbergruimte kan huren om zijn spullen daar tijdelijk in onder te brengen.
6.2.
De man wordt daarom veroordeeld om zijn persoonlijke eigendommen in de woning op te halen. Daarvoor wordt hem een redelijke termijn gegeven van drie weken. De voorzieningenrechter wijst de man erop dat hij alleen langs, of bij, de woning mag komen voor het ophalen van zijn spullen. Uit het vonnis van 24 januari 2025 vloeit voort dat hij in dat kader de woning niet mag betreden, althans niet zonder de toestemming van de vrouw. Onder de woning vallen uiteraard ook de tuin en de schuur.
6.3.
De gevorderde dwangsom wordt beperkt en gemaximeerd zoals hierna vermeld.
6.4.
De man wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de vrouw veroordeeld. Deze kosten worden begroot op € 357,50 (factor 0,5 × tarief € 715,00) aan salaris advocaat.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
7.1.
wijst de vordering af;
7.2.
veroordeelt de man in de proceskosten van € 1.324,00, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe; als het vonnis wordt betekend, moet de man € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
7.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
7.4.
beveelt de man om, binnen drie weken na de betekening van dit vonnis, zijn persoonlijke eigendommen bij de woning gelegen aan de Vierlinghstraat 42 in Bergschenhoek op te halen;
7.5.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de man niet aan de in 7.4. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 2.500,00 is bereikt;
7.6.
veroordeelt de man in de proceskosten van € 357,50, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe;
7.7.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.
2091 / 2009