In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, hebben partijen, een man en een vrouw, een regeling getroffen over de verkoop van hun gezamenlijke woning na de beëindiging van hun relatie. De man is het niet eens met de door de makelaar, Van Herk, vastgestelde marktwaarde van de woning, die op € 435.000,00 is vastgesteld. Hij verzoekt de vrouw om mee te werken aan een hertaxatie, maar de vrouw weigert dit. De man vordert in deze procedure dat de vrouw de door hem gekozen taxateur de gelegenheid geeft om de woning te taxeren, met de mogelijkheid om de sterke arm in te roepen indien nodig. De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn vordering, althans tot afwijzing ervan.
De voorzieningenrechter overweegt dat de schikking die partijen eerder hebben getroffen, moet worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst. Dit betekent dat beide partijen gebonden zijn aan de door Van Herk vastgestelde taxatiewaarde, tenzij er omstandigheden zijn die deze gebondenheid onaanvaardbaar maken. De man stelt dat de taxatie niet tegen de reële marktwaarde is uitgevoerd en dat de woning voor meer dan € 500.000,00 verkocht zou kunnen worden. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat de man niet kan afdwingen dat er een hertaxatie plaatsvindt, omdat de taxateur in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen en er geen omstandigheden zijn die de gebondenheid van de man aan de schikking onaanvaardbaar maken.
In reconventie vordert de vrouw dat de man zijn persoonlijke eigendommen uit de woning ophaalt, wat hij tot nu toe niet heeft gedaan. De voorzieningenrechter geeft de man een termijn van drie weken om zijn spullen op te halen en legt een dwangsom op voor het geval hij hier niet aan voldoet. De man wordt veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, zowel in conventie als in reconventie.