ECLI:NL:RBROT:2025:3448

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
11059674 CV EXPL 24-1883
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk; gebreken in tuinaanleg en vervangende schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en een gedaagde over de uitvoering van een aannemingsovereenkomst voor tuinaanleg. De eiser, vertegenwoordigd door de advocaten mr. V.J.R. Tjien-Fooh en mr. N. Badawi, heeft de gedaagde, die zelf procedeert, aangeklaagd wegens gebreken in de uitgevoerde werkzaamheden. De gedaagde had op 1 september 2022 een offerte uitgebracht voor het aanleggen van een nieuwe tuin, maar de eiser heeft na de uitvoering van de werkzaamheden gebreken geconstateerd en de gedaagde in gebreke gesteld. Ondanks herhaalde verzoeken heeft de gedaagde de gebreken niet hersteld. De eiser heeft vervolgens een rapport laten opstellen door een extern bedrijf, waaruit bleek dat de werkzaamheden niet naar behoren waren uitgevoerd. De eiser heeft zijn vordering omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding, die door de kantonrechter is toegewezen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde in verzuim was en dat de eiser recht had op schadevergoeding voor de herstelkosten en de incassokosten. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.815,04, plus rente en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 11059674 CV EXPL 24-1883
datum uitspraak: 6 maart 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats 1],
eiser,
gemachtigden: mr. V.J.R. Tjien-Fooh en mr. N. Badawi,
tegen
[gedaagde], die handelt onder de naam [handelsnaam 1],
woonplaats: [woonplaats 2],
gedaagde,
die zelf procedeert.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 9 april 2024, met bijlagen 1-14;
  • het antwoord van 28 mei 2024, met bijlage 1;
  • de spreekaantekeningen van mr. Badawi voor de zitting van 12 februari 2025.
1.2.
Op 12 februari 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig namens [eiser]: [naam 1] (vriendin van [eiser]), mr. Tjien-Fooh en mr. Badawi. [gedaagde] is niet ter zitting verschenen. Hij is bij brief van 14 oktober 2024 op de hoogte gesteld van de gewijzigde zittingsdatum.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] houdt zich bezig met onder meer tuinaanleg. Hij handelt ook onder de naam “[handelsnaam 2]”.
2.2.
[gedaagde] heeft op 1 september 2022 een offerte aan [eiser] uitgebracht voor het verwijderen van groenresten en bestrating in de bestaande tuin en het aanleggen van een nieuwe tuin. De werkzaamheden omvatten het plaatsen van een houten schutting met tuindeur, het bestraten van de tuin en het leggen van kunstgras. De aanneemsom bedroeg € 10.124,85 inclusief btw.
2.3.
[eiser] heeft de offerte aanvaard. Op 2 september 2022 heeft [eiser] € 8.700,00 aanbetaald.
2.4.
Partijen zijn nader overeengekomen dat [gedaagde] een buitenkraan zou plaatsen op de bestaande muurplaat tegen een meerprijs van € 80,00. Dat bracht de totale aanneemsom op € 10.204,85. Een offerte voor ander meerwerk heeft niet tot een overeenkomst geleid.
2.5.
[gedaagde] heeft de overeengekomen werkzaamheden uitgevoerd. [eiser] heeft in totaal € 9.500,00 betaald. Een bedrag van € 704,85 is onbetaald gebleven.
2.6.
[eiser] heeft op 17 december 2022 via WhatsApp bij [gedaagde] geklaagd over de werkzaamheden die volgens [eiser] niet naar behoren waren uitgevoerd (”Lijst met dingen niet naar ons zin en zoals afgesproken”). De gebreken zijn niet hersteld. Bij brief van 28 februari 2023 heeft [eiser] [gedaagde] met een termijn van 14 dagen in gebreke gesteld.
2.7.
Ook na 28 februari 2023 is [gedaagde] herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om de gebreken te herstellen, maar hij heeft dat ondanks toezeggingen daartoe niet gedaan.
2.8.
[eiser] heeft op 12 september 2023 opdracht verstrekt aan [naam bedrijf] om te onderzoeken of het geleverde werk gebreken vertoont en zo ja, wat de kosten van herstel zullen zijn. Op 27 september 2023 heeft [naam bedrijf] ([naam 2]) de tuin in aanwezigheid van [gedaagde] onderzocht.
2.9.
In een rapport van 1 november 2023 heeft [naam bedrijf] gerapporteerd dat het geleverde werk gebreken vertoont. Het gaat om gebreken aan de tuinverharding (willekeurige uitlijning, losse tegels, niet overal gevoegd, onvoldoende afschot), de schutting (scheuren, palen niet op één lijn, hoogteverschillen), de tuindeur (gebrekkige montage, waardoor de deur niet goed sluit), de verlichting (losse kabels bij de buren) en de tuinkraan (ondeugdelijke bevestiging aan de buitenmuur). [naam bedrijf] heeft de kosten van herstel begroot op € 5.926,20.
2.10.
Bij brief van 2 januari 2024 heeft [eiser] de vordering tot nakoming omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. [gedaagde] is ook ten aanzien van het nakomen van deze verplichting in gebreke gesteld met een termijn van twee weken. [gedaagde] heeft de vervangende schadevergoeding niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] eist samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen € 6.815,04 met rente vanaf 17 januari 2024;
  • [gedaagde] te veroordelen in de incassokosten van € 812,29;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiser] baseert de eis op het volgende. [gedaagde] heeft zich verbonden om de overeengekomen werkzaamheden te verrichten. De verrichte werkzaamheden vertonen gebreken. [gedaagde] heeft die niet hersteld. De verbintenis om de werkzaamheden goed en deugdelijk uit te voeren is omgezet in een verbintenis om vervangende schadevergoeding te betalen. De schade omvat de herstelkosten van € 5.926,20 en de kosten van [naam bedrijf] van € 1.593,69. Na verrekening van het onbetaald gebleven deel van de aanneemsom van € 704.85 resteert een hoofdsom van € 6.815,04.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en hij voert het volgende verweer. De werkzaamheden zijn niet opgeleverd, hij hoefde daarom geen gebreken te herstellen. De laatste termijn van de aanneemsom is niet betaald. [gedaagde] heeft zijn werkzaamheden neergelegd in reactie op bedreigingen door [eiser].

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft gesteld dat de overeengekomen werkzaamheden niet deugdelijk zijn uitgevoerd. Hij heeft de gestelde gebreken onderbouwd met een rapport van [naam bedrijf]. Dat rapport bevat foto’s waarop de gebreken zijn te zien.
4.2.
[gedaagde] heeft een aantal gebreken betwist. Hij betwist in de eerste plaats dat is overeengekomen dat hij de tegels zou voegen. De kantonrechter oordeelt dat [eiser] erop mocht vertrouwen dat het voegen van de tegels bij de aangenomen werkzaamheden was inbegrepen. De offerte vermeldt immers “aanleggen straatwerk”. Goed en deugdelijk uitgevoerd straatwerk omvat het voegen.
4.3.
In de tweede plaats betwist [gedaagde] dat hij verantwoordelijk is voor het gebrekkig sluiten van de tuindeur. Hij voert hiertoe aan dat de tuindeur kant en klaar is geleverd en niet door hem in elkaar is gezet. Het gebrek betreft echter de montage van de afsluitplaat, niet van de tuindeur. Dat [gedaagde] de afsluitplaat heeft gemonteerd, heeft hij niet betwist.
4.4.
De overige stellingen van [gedaagde] zijn onvoldoende begrijpelijk en lijken niet gericht te zijn tegen de bevindingen van [naam bedrijf], waarop [eiser] zijn vordering baseert.
4.5.
De slotsom is dat de gestelde gebreken vast staan en dat [gedaagde] geen goed en deugdelijk werk heeft geleverd.
4.6.
De kantonrechter begrijpt het verweer van [gedaagde] zo, dat hij zich erop beroept dat [eiser] de verbintenis tot het leveren van goed en deugdelijk werk niet mocht omzetten in een verbintenis tot het betalen van vervangende schadevergoeding, omdat [eiser] zelf in verzuim was (schuldeisersverzuim). De kantonrechter verwerpt dat verweer. Uit de WhatsApp-correspondentie op 17 december 2022 blijkt dat [eiser] het werk niet heeft aanvaard. Er is daardoor niet opgeleverd. Dat ontsloeg [gedaagde] niet uit de verplichting om goed en deugdelijk werk te leveren. Hij is daartoe meer dan eens in de gelegenheid gesteld, maar hij heeft de werkzaamheden niet naar behoren voltooid. Dat dit het gevolg was van bedreiging door [eiser] en waaruit die bedreiging zouden hebben bestaan, heeft [gedaagde] onvoldoende concreet gesteld. De gestelde bedreiging is ook niet te rijmen met de toezeggingen die [gedaagde] deed om de werkzaamheden te voltooien op onder meer 23 december 2022, 27 december 2022, 12 februari 2023, 8 maart 2023, 4 juli 2023 en 1 augustus 2023. Van schuldeisersverzuim is daarom geen sprake. [eiser] mocht betaling van de laatste termijn van de aanneemsom opschorten. Als gevolg van de ingebrekestelling van 28 februari 2023 verkeerde [gedaagde] in verzuim. Dat is hij gebleven totdat op 2 januari 2024 de omzettingsverklaring werd uitgebracht. [eiser] heeft de verbintenis tot nakoming dus rechtsgeldig omgezet in een verbintenis tot het betalen van schadevergoeding en hij mocht de laatste termijn van de aanneemsom met zijn vordering op [gedaagde] verrekenen.
4.7.
[gedaagde] heeft de kosten van herstel die door [naam bedrijf] op een bedrag van € 5.926,20 zijn geraamd niet voldoende onderbouwd betwist. De stelling dat [naam bedrijf] in het algemeen “onervaren en partijdig” is en slechte recensies op Google zou hebben gekregen, is daartoe onvoldoende, nog daargelaten dat [gedaagde] ook dat onvoldoende concreet heeft gemaakt.
4.8.
De kosten van [naam bedrijf] zijn toewijsbaar op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW.
4.9.
Het gevorderde bedrag zal daarom worden toegewezen.
[gedaagde] moet incassokosten van € 715,75 betalen
4.10.
De incassokosten worden tot een bedrag van € 715,75 toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). Het toegewezen bedrag is berekend volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
[gedaagde] moet rente betalen
4.11.
De rente wordt toegewezen, omdat [eiser] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
4.12.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [eiser] moet betalen op € 135,97 aan dagvaardingskosten, € 248,00 aan griffierecht, € 678,00 (2 punten x € 339,00) aan salaris voor de gemachtigde en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 1.196,97. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
4.13.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 6.815,04 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 17 januari 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 715,75;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 1.196,97, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.D. Olden en in het openbaar uitgesproken.
[3669]