ECLI:NL:RBROT:2025:3446

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
ROT 25/1451
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van onverschuldigd betaalde bijstand met de lopende uitkering; beoordeling van spoedeisend belang en evident onrechtmatig besluit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een inwoner van Hellevoetsluis, heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee, die zijn bijstandsuitkering over de periode van 1 mei 2024 tot en met 30 november 2024 heeft herzien en een bedrag van € 3.271,00 van hem heeft teruggevorderd. De verzoeker ontving sinds 1 maart 2003 bijstandsuitkering en had inkomsten uit werkzaamheden voor [bedrijf X], die hij niet had doorgegeven aan het college. Het college heeft de bijstandsuitkering herzien en een deel van de vordering met de uitkering verrekend. De verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij meent dat hij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een dergelijke voorziening. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is, omdat de verzoeker in maart 2025 weer de volledige bijstandsuitkering zal ontvangen, en dat de besluitvorming van het college niet evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/1451

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 maart 2025 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit Hellevoetsluis, verzoeker

(gemachtigde: mr. P.F.M. Gulickx),
en

het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee

(gemachtigde: mr. M.L. Groeneveld).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 4 februari 2025, verzonden op 5 februari 2025, (bestreden besluit 1) heeft het college de bijstandsuitkering [1] van verzoeker over de periode van 1 mei 2024 tot en met 31 december 2024 herzien en € 3.271,00 van verzoeker teruggevorderd. Het college heeft ook besloten een groot deel van die vordering met de uitkering te verrekenen.
1.2.
Met het besluit van 10 februari 2025, verzonden op 11 februari 2025, (bestreden besluit 2) heeft het college bestreden besluit 1 herzien en de periode waarover wordt teruggevorderd en verrekend gewijzigd en vastgesteld op 1 mei 2024 tot en met 30 november 2024. Het terug te vorderen bedrag is niet herzien.
1.3.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
2. Verzoeker ontvangt een bijstandsuitkering sinds 1 maart 2003. Uit eerder rechtmatigheidsonderzoek is gebleken dat op de rekening van verzoeker bedragen zijn bijgeschreven door [bedrijf X] . ( [bedrijf X] ). Dit bleek te gaan om vergoedingen voor verrichte werkzaamheden, te weten het rondbrengen van kranten en folders. Omdat verzoeker deze verdiensten niet aan het college had doorgegeven heeft het college met het besluit van 2 april 2024 de bijstandsuitkering van verzoeker herzien en € 21.739,80 van hem teruggevorderd. Vervolgens heeft het college het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoeker op 11 november 2024 beroep ingesteld (ROT 24/10470).
3. Bij brieven van 22 oktober, 28 oktober, 5 november en 8 november 2024 heeft het college verzoeker (meermalen) verzocht om loongegevens en bankafschriften (vanaf 26 maart 2024 tot en met 31 oktober 2024) over te leggen. Verzoeker heeft niet alle gevraagde stukken overgelegd. Het college heeft vervolgens [bedrijf X] verzocht om de vergoedingsspecificaties van januari tot en met december 2024. Uit de verstrekte vergoedingsspecificaties bleek dat verzoeker ook in de periode van 1 mei tot en met 30 november 2024 vergoedingen heeft gekregen voor het rondbrengen van kranten en folders. Ook deze inkomsten heeft verzoeker niet gemeld.
Waar gaat deze zaak om?
4. Het college stelt zich in bestreden besluit 2 op het standpunt dat verzoeker de inlichtingenplicht heeft geschonden. Dit is voor het college reden geweest om de bijstandsuitkering van verzoeker over de periode van 1 mei tot en met 30 november 2024 te herzien, een bedrag van € 3.271,00 van hem terug te vorderen en een deel van de vordering te verrekenen. De verrekening wordt maandelijks als volgt uitgevoerd:
  • Uitkering maand december 2024, verrekenen maanden juni 2024 en juli 2024;
  • Uitkering maand januari 2025, verrekenen maanden augustus 2024 en september 2024;
  • Uitkering maand februari 2025, verrekenen maanden oktober 2024 en november 2024;
  • Uitkering maand maart 2025, verrekenen maand december 2024.
5. Verzoeker kan zich niet verenigen met dit besluit en met de handelwijze van het college. Verzoeker betwist niet dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. In januari heeft hij zich echter alsnog bij het college gemeld, nadat bleek dat zijn uitkering was geblokkeerd, om een werkgeversverklaring van 9 januari 2025 te overleggen. Verzoeker meent dat hij hiermee alsnog alle relevante informatie aan het college heeft verstrekt. Eind januari 2025 was de uitbetaling van zijn uitkering echter nog steeds niet hervat. Verzoeker vindt dit onzorgvuldig. Hij heeft het college gevraagd de blokkering van de uitkering vast te leggen in een schriftelijk besluit, zodat hij tegen de blokkering bezwaar kan maken. Volgens verzoeker is het college hiertoe ook verplicht. Vervolgens heeft hij alleen de bestreden besluiten 1 en 2 ontvangen. Bestreden besluit 1 was evident onjuist. Het college heeft dit ook erkend en daarom met bestreden besluit 2 een herstelbesluit genomen. Maar dat besluit bevat volgens verzoeker eveneens een motiveringsgebrek. Voor verzoeker is nog steeds niet duidelijk welke bedragen het college precies met de uitkering heeft verrekend en nog gaat verrekenen. Voor verzoeker dreigt inmiddels een onhoudbare situatie te ontstaan, waardoor hij niet langer in de noodzakelijke kosten van zijn levensonderhoud zal kunnen voorzien.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
6. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de verzochte voorlopige voorziening is, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. Vast staat dat verzoeker in de periode van 1 mei 2024 tot en met 30 november 2024 werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf X] en daarvoor maandelijks een bepaalde vergoeding heeft ontvangen bovenop zijn bijstandsuitkering. Het college mag deze vergoedingen met de bijstandsuitkering verrekenen. [2] De gemachtigde van het college heeft, wijzend op bestreden besluit 2, ter zitting bevestigd dat de vergoedingen die verzoeker in de periode van juni tot en met september 2024 heeft ontvangen inmiddels met de uitkeringen voor december 2024 en januari 2025 zijn verrekend. De vergoedingen die verzoeker in oktober en november 2024 van [bedrijf X] heeft ontvangen zijn (of zullen worden) verrekend met de uitkering voor februari 2025. Het is voorstelbaar dat verzoeker daardoor de afgelopen (twee) maanden financieel krap is komen te zitten. Dit betekent echter nog niet dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter kan slechts een voorziening treffen met ingang van de datum van het verzoek. De voorzieningenrechter kijkt daarom naar de te verwachten (financiële) situatie in de komende periode. De gemachtigde van het college heeft ter zitting bevestigd dat het college zich niet langer op het standpunt stelt dat verzoeker ook in december 2024 nog een vergoeding van [bedrijf X] heeft ontvangen. Dit betekent dat, anders dan in bestreden besluit 2 staat vermeld, met de uitkering voor maart 2025 geen verrekening meer hoeft plaats te vinden. Verzoeker zal dus in maart 2025 weer de volledige bijstandsuitkering ontvangen, welke uitkering hoogstens wordt verminderd met het bedrag dat vanwege het (eerdere) terugvorderingsbesluit op de uitkering wordt ingehouden. Die inhouding levert niet alsnog een spoedeisend belang op, het college heeft daarbij immers rekening te houden met de beslagvrije voet. Verzoeker heeft niet onderbouwd dat voor hem desondanks een financiële noodsituatie of een anderszins onhoudbare situatie dreigt te ontstaan.
8. Verder is de voorzieningenrechter niet gebleken dat sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Omdat verzoeker de inlichtingenplicht heeft geschonden is het college in beginsel bevoegd de ontvangen inkomsten (over de periode van 1 mei tot en met 30 november 2024) met de bijstandsuitkering van verzoeker te verrekenen. De voorzieningenrechter is wel met verzoeker eens dat de besluitvorming in deze procedure niet transparant is geweest. Het college heeft met bestreden besluit 2 weliswaar een en ander hersteld, toch is nog steeds niet concreet gemotiveerd welke bedragen in welke maanden op de uitkering in mindering zijn gebracht. Het college kan dit echter in bezwaar nog herstellen. Dit maakt daarom op zichzelf niet dat sprake is van een evident onrechtmatig besluit.
9. Ten aanzien van de blokkering van de uitkering merkt de voorzieningenrechter op dat het college bevoegd is de uitbetaling van de uitkering tijdelijk stop te zetten (blokkeren) in afwachting van een nader te nemen beslissing over een eventuele herziening, intrekking of beëindiging van de uitkering. Dit is wat er in december 2024 is gebeurd. Het blokkeren van de uitbetaling is een feitelijke handeling, waartegen afzonderlijk bezwaar en beroep open staat. [3] Een schriftelijke vastlegging van de beslissing om de uitbetaling te blokkeren is daarvoor niet vereist.
10. De omstandigheid dat verzoeker door de verrekeningen met de uitkering tijdelijk van een lager uitkeringsbedrag heeft moeten rondkomen hoefde voor het college geen reden te zijn om niet van de bevoegdheid tot verrekening gebruik te maken. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoeker over de maanden mei tot en met november 2024 zowel inkomsten uit werkzaamheden (het rondbrengen van folders en kranten) als een bijstandsuitkering heeft ontvangen. Hij diende er daarom rekening mee te houden dat de te veel verstrekte uitkering op korte termijn zou worden verrekend.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoeker geen gelijk krijgt. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
2.Dit staat in artikel 58, vierde lid, van de Pw.
3.Dit volgt uit artikel 79 van de Pw.