In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een inwoner van Hellevoetsluis, heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee, die zijn bijstandsuitkering over de periode van 1 mei 2024 tot en met 30 november 2024 heeft herzien en een bedrag van € 3.271,00 van hem heeft teruggevorderd. De verzoeker ontving sinds 1 maart 2003 bijstandsuitkering en had inkomsten uit werkzaamheden voor [bedrijf X], die hij niet had doorgegeven aan het college. Het college heeft de bijstandsuitkering herzien en een deel van de vordering met de uitkering verrekend. De verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij meent dat hij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een dergelijke voorziening. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is, omdat de verzoeker in maart 2025 weer de volledige bijstandsuitkering zal ontvangen, en dat de besluitvorming van het college niet evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.