ECLI:NL:RBROT:2025:3445

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
ROT 25/1294
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een bijstandsaanvraag op grond van gezamenlijke huishouding en onweerlegbaar rechtsvermoeden

Op 10 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoekster uit Rotterdam en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van de afwijzing van een bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet. De aanvraag werd afgewezen omdat het college van mening was dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, aangezien verzoekster nog steeds gehuwd is met haar ex-partner, met wie zij vier kinderen heeft. Verzoekster betwistte dit en stelde dat zij en haar ex-partner niet langer samenleven, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat zij duurzaam gescheiden leven. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster geen spoedeisend belang had bij haar verzoek, omdat haar ex-partner nog steeds de vaste lasten voor de woning betaalt en er geen evident onrechtmatig besluit was genomen door het college. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, wat betekent dat verzoekster geen bijstandsuitkering ontvangt. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, M.G. den Ambtman, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/1294

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 maart 2025 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit Rotterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. M. Kaplan),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

(gemachtigde: mr. A.J. Wintjes).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 22 januari 2025 heeft het college de aanvraag van verzoekster om een uitkering op grond van de Participatiewet (bijstandsuitkering) afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
2. Verzoekster is gehuwd met [persoon A] ( [persoon A] ), die ook de vader is van haar vier (minderjarige) kinderen. Het hele gezin staat ingeschreven op het adres [straatnaam] 64A in Rotterdam (woning 64A). [persoon A] is tevens eigenaar van de woning [straatnaam] 64B in Rotterdam (woning 64B). Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat het gezin in 2015 in woning 64A is gaan wonen, terwijl woning 64B werd verbouwd. Twee jaar geleden is het gezin verhuisd naar woning 64B. Verzoekster is na de breuk met [persoon A] , in de zomer van 2024, met haar kinderen in woning 64B blijven wonen. Zij heeft de spullen van [persoon A] verhuisd naar woning 64A. Verzoekster beschikt niet (meer) over een sleutel van woning 64A, een van haar kinderen wel. Verzoekster heeft zich nog niet officieel met haar kinderen op het adres van nummer 64B laten inschrijven. Een aanvraag daartoe is bij de gemeente Rotterdam in behandeling.
3. Op 17 december 2024 heeft verzoekster een bijstandsuitkering aangevraagd op het adres [straatnaam] 64B in Rotterdam. In de toelichting op de aanvraag stelt zij dat [persoon A] en zij inmiddels gescheiden leven. De echtscheiding is nog niet in gang gezet, omdat verzoekster bang is dat [persoon A] haar en de kinderen dan op straat zal zetten. Zij wil daarom eerst financieel op eigen benen kunnen staan. [persoon A] betaalt nog wel de vaste lasten, waaronder de hypotheek voor beide woningen, maar hij draagt sinds december 2024 niet meer bij in de kosten van levensonderhoud van verzoekster en de kinderen. De kinderbijslag en het kindgebonden budget zijn niet toereikend om voor zichzelf en de kinderen in de kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien. Zij leeft nu ook van het spaargeld van haar zoon (2009) en van leningen en giften van familie en vrienden.
Waar gaat deze zaak om?
4. Het college heeft de bijstandsaanvraag afgewezen op de grond dat sprake is van een gezamenlijke huishouding. Verzoekster en [persoon A] zijn nog steeds gehuwd, zodat wederzijdse zorg wordt aangenomen (onweerlegbaar rechtsvermoeden). Voor het college staat vooralsnog niet onomstotelijk vast dat verzoekster en [persoon A] niet (meer) in dezelfde woning wonen.
5. Verzoekster betwist dat nog steeds sprake is van een gezamenlijke huishouding. [persoon A] is haar ex-partner. Ondanks dat zij nog steeds in elkaars nabijheid wonen hebben zij niet (langer) hun hoofdverblijf in dezelfde woning. Verzoekster en de kinderen worden ook niet meer door hem onderhouden. Verzoekster beoogt met haar verzoek te bereiken dat haar tijdens de bezwaarprocedure een bijstandsuitkering wordt toegekend, omdat zij met alleen kinderbijslag en het kindgebonden budget niet over voldoende middelen beschikt om in haar levensonderhoud en dat van haar kinderen te voorzien. Zij kan al helemaal niet naar een andere woning, op meer afstand van haar ex-partner, verhuizen.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang?
6. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift.
De voorzieningenrechter moet eerst bepalen of er voldoende spoedeisend belang is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij haar verzoek. Vast staat dat [persoon A] nog steeds alle vaste lasten voor de woning van verzoekster (64B) betaalt, waaronder de hypotheek. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij nu zelf alle boodschappen, kleding, benzinekosten en activiteiten voor zichzelf en de kinderen betaalt. Verzoekster heeft vooralsnog niet (met stukken) onderbouwd dat zij deze kosten niet vanuit de kinderbijslag en het kindgebonden budget – voor vier kinderen – kan voldoen. Verder heeft de gemachtigde van het college ter zitting terecht opgemerkt dat, zolang verzoekster wettelijk gezien nog met [persoon A] is gehuwd, hij nog steeds een onderhoudsverplichting voor zijn gezin heeft.
8. Verder is de voorzieningenrechter niet gebleken dat sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Verzoekster en [persoon A] zijn nog steeds (in gemeenschap van goederen) gehuwd. Gehuwden worden volgens de Participatiewet aangemerkt als gezin. Daarmee staat vast dat sprake is van wederzijdse verzorging (het onweerlegbaar rechtsvermoeden). Het is dan niet relevant waar verzoekster feitelijk woont, aangezien zij als gehuwde geen zelfstandig onderwerp van bijstandverlening is. Zij wordt dat mogelijk wel zodra zij kan aantonen dat [persoon A] en zij duurzaam van elkaar zijn gescheiden. Het ligt echter op de weg van verzoekster, als aanvraagster van de bijstandsuitkering, om dat aannemelijk te maken. Zolang verzoekster en [persoon A] nog gehuwd zijn blijft sprake van wederzijdse zorg, wat zich in dit geval ook uit in het feit dat [persoon A] nog steeds alle vaste lasten voor zijn rekening neemt en nog steeds onderhoudsplichtig is. Verzoekster zal dus zelf stappen moeten ondernemen om aan te tonen dat [persoon A] en zij een duurzaam gescheiden leven leiden. Dit kan zij doen door de echtscheiding of een scheiding van tafel en bed aan te vragen. Verzoekster heeft weliswaar de intentie uitgesproken om van haar partner te scheiden, zij heeft daar echter tot nu toe, om haar moverende redenen, nog geen concreet gevolg aan gegeven. Verzoekster maakt hierin voor zichzelf bepaalde keuzes, dit betekent echter niet dat zij daarom als alleenstaande (moeder) in de zin van de Pw moet worden aangemerkt. De toekenning van een bijstandsuitkering biedt verzoekster bovendien niet de garantie dat zij, als hij dat al van plan zou zijn, niet door [persoon A] uit de woning zal worden gezet. Verzoekster heeft deze stelling ook niet verder onderbouwd. De voorzieningenrechter volgt verzoekster(s gemachtigde) dan ook niet in de stelling dat het college onzorgvuldig onderzoek heeft verricht.
9. Ook de omstandigheid dat verzoekster inmiddels wel een verzoek om een adreswijziging heeft ingediend maakt niet dat zij alsnog als zelfstandig onderwerp van bijstand moet worden beschouwd. Ook in het geval verzoekster ingeschreven zal zijn op het adres [straatnaam] 64B in Rotterdam, zal dat niet toereikend (genoeg) zijn om het rechtsvermoeden van wederzijdse zorg te weerleggen. De inschrijving op een ander adres neemt immers niet weg dat verzoekster en [persoon A] nog steeds (in gemeenschap van goederen) zijn gehuwd, de woningen nog steeds op zijn naam staan en dat hij nog steeds alle vaste lasten betaalt. Ook in zoverre ligt het op de weg van verzoekster om stappen te ondernemen om te bewerkstelligen dat zij als alleenstaande voor de bijstand kan worden aangemerkt.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoekster geen bijstandsuitkering krijgt. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.