Op 10 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoekster uit Rotterdam en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van de afwijzing van een bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet. De aanvraag werd afgewezen omdat het college van mening was dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, aangezien verzoekster nog steeds gehuwd is met haar ex-partner, met wie zij vier kinderen heeft. Verzoekster betwistte dit en stelde dat zij en haar ex-partner niet langer samenleven, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat zij duurzaam gescheiden leven. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster geen spoedeisend belang had bij haar verzoek, omdat haar ex-partner nog steeds de vaste lasten voor de woning betaalt en er geen evident onrechtmatig besluit was genomen door het college. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, wat betekent dat verzoekster geen bijstandsuitkering ontvangt. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, M.G. den Ambtman, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.